LARA-Architects&Engineers
LARA-A
english
nederlands
français
contact
missie
projecten
veiligheid
software
prod. ref.
links

TITEL II - ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE DE ARBEIDSHYGIENE ALSMEDE DE VEILIGHEID EN DE GEZONDHEID VAN DE ARBEIDERS.

ter informatie! raadpleeg steeds officiële sites om geldigheid van deze informatie na te gaan!

HOOFDSTUK III - Bepalingen betreffende de gezondheid van de werknemers <KB 16-04-1965, art. 2>
Afdeling II -Strijd tegen de hinder <KB 23-5-1972, art. 1>
Onderafdeling I _ Maatregelen ter voorkoming van de hinder <KB 23-5-1972, art. 2>
Art. 148decies1. <Zie nota's onder TITEL> <KB 03-10-1973, art. 2> Algemeen maatregelen. § 1. Overeenkomstig de opdrachten die hun werden toevertrouwd in uitvoering van de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, afdeling III, van dit reglement, worden de Comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen ingezet in de strijd tegen de arbeidshinder.
Bij ontstentenis van een Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen opgericht in de onderneming, worden de opdrachten, toevertrouwd aan dit comité in toepassing van de bepalingen van deze onderafdeling, uitgevoerd door de syndicale afvaardiging van het personeel.
§ 2. De werkgever is verplicht in de kortst mogelijke tijd voorkomingsmaatregelen te treffen tot het bestrijden van de hinder.
(In elk geval verhelpt hij de hinder van de werkposten door, onder meer, te trachten stoffen en preparaten te gebruiken die het minst schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens en meteen door alle maatregelen te nemen om de ongemakken te verminderen en het arbeidsklimaat te verbeteren.) <KB 21-04-1975, art. 13>
§ 3. De werkgever stelt de werknemers onmiddellijk op de hoogte van de gevaarlijkheidsgraad van de stoffen en preparaten, waarmee de betrokkenen in aanraking komen, en houdt bovendien het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen regelmatig op de hoogte van de plaatsen in de onderneming waar dergelijke stoffen en preparaten worden gebruikt of opgeslagen.
(Hij handelt op dezelfde wijze voor het ontstaan en de aanwezigheid van hinder te wijten aan overmatige warmte, koude of vochtigheid.) <KB 21-04-1975, art. 14>
§ 4. De werkgever verschaft aan de arbeidsgeneesheer inlichtingen aangaande het arbeidsproces en de fabricagetechnieken, alsmede aangaande de gevaarlijke stoffen en preparaten die gebruikt worden in de door hem bestuurde onderneming.
(Hij licht hem eveneens in omtrent ieder probleem met betrekking tot de toestand van het arbeidsklimaat.) <KB 21-04-1975, art. 15>
Hij nodigt de arbeidsgeneesheer ertoe uit, de werkposten te onderzoeken, telkens de titularissen van deze posten blootgesteld worden aan een verhoging van de bestaande gevaren of aan nieuwe gevaren van de hinder, te wijten aan de werkmethoden of aan het milieu van de werkposten.
Hij raadpleegt de arbeidsgeneesheer betreffende ieder ontwerp, maatregel of middel, waarvan hij de toepassing overweegt en die rechtstreeks of onrechtstreeks, onmiddellijk of op termijn, gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en de hygiëne van het personeel, inbegrepen de wijzigingen aangebracht in het arbeidsproces, de fabricagetechnieken en de inrichtingen, wanneer deze van aard zijn om de risico's van de hinder, overlast of ongemak, te verhogen of er andere te veroorzaken.
§ 5. Het advies verstrekt door de arbeidsgeneesheer in uitvoering van de bepalingen van deze onderafdeling wordt genoteerd in een verslag dat wordt afgegeven aan de werkgever. Deze laatste geeft een afschrift ervan aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 6. Op aanvraag van de arbeidsgeneesheer, of van de afgevaardigden van het personeel bij het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, laat de werkgever monsternemingen en analysen verrichten van de gevaarlijke stoffen en preparaten, van de atmosfeer der werkplaatsen en van elk andere stof waarvan vermoed wordt dat ze schadelijk is; hij laat ook controles uitvoeren op de schadelijke fysische agentia, zoals ioniserende stralingen, ultraviolette stralingen, intens lawaai, verluchting, hoge en lage temperaturen, enz.
In geval van betwisting aangaande de resultaten van deze analysen en controles, is het verplicht deze toe te vertrouwen aan een dienst of laboratorium met dat doel erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
De resultaten van deze analysen en controles worden in al de gevallen medegedeeld aan de arbeidsgeneesheer alsook aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen.
§ 7. De verslagen van de arbeidsgeneesheer opgesteld overeenkomstig de bepalingen van § 5 van dit artikel, alsook de uitslagen van de verrichte metingen en analysen, worden door de werkgever ter beschikking gehouden van de geneesheren-arbeidsinspecteurs en de bezoeksters arbeidshygiëne.
Art. 148decies2. <Zie nota's onder TITEL> <KB 23-05-1972, art. 2> Bijzondere maatregelen <Om praktische redenen werd dit artikel in fiktieve artikelen onderverdeeld : 148decies2*1-148decies2*7>
Art. 148decies2*1. <Zie nota's onder TITEL> <KB 23-05-1972, art. 2> Strijd tegen het lawaai en de trillingen. (a) Strijd tegen het lawaai.
1.1. Alle maatregelen dienen getroffen ten einde de bescherming van de werknemers te verzekeren tegen de gevaren voor hun gehoor en voor hun gezondheid en veiligheid alsmede deze gevaren, die voortvloeien of kunnen voortvloeien uit blootstelling aan geluid op het werk, te voorkomen.
2. Definities.
In het kader van de huidige bepalingen worden de aan het lawaai te wijten risico's omschreven volgens de vergelijkingen die uitgewerkt worden in de bijlage XV bij afdeling I,
a) voor de continue of intermitterende geluidsniveaus zoals :
- de dagelijkse persoonlijke blootstelling aan lawaai (LEP,d) uitgedrukt in dB(A),
of
- het wekelijks gemiddelde der dagelijkse waarden (LEP,w);
b) voor het impulsgeluid door de maximumwaarde van de kortstondige niet-gewogen geluidsdruk, uitgedrukt in pascals.
3. Beoordeling van het risico.
3.1. Het geluid op het werk wordt beoordeeld en, zo nodig, worden metingen gedaan ten einde de werknemers, de arbeidsplaatsen en -posten, bedoeld bij deze bepalingen te identificeren.
De metingen worden uitgevoerd overeenkomstig de aanwijzingen van bijlage V van deze afdeling.
De meting van de dagelijkse persoonlijke blootstelling aan geluid kan vervangen worden door de meting van het geluidsniveau dat wordt opgenomen gedurende de dagelijkse arbeidstijd, maar ten minste gedurende acht uur, op de plaatsen waar de werknemer zich bevindt.
3.2. De beoordeling en de metingen der geluidsniveaus worden op regelmatige tijdstippen geprogrammeerd en uitgevoerd door bevoegde personen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever.
3.3. De steekproef van de metingen moet representatief zijn voor de dagelijkse persoonlijke blootstelling van de werknemer aan geluid.
De gebruikte methoden en apparaten moeten aan de bestaande omstandigheden aangepast zijn, gelet met name op de kenmerken van het geluid, de blootstellingsduur, de omgevingsfactoren en de kenmerken van het meetapparaat.
Zij moeten geschikt zijn om de in punt 1.2. omschreven grootheden te bepalen en uit te maken of de in punt 5.1. vastgestelde waarden in het betrokken geval overschreden zijn.
3.4. De beoordeling en de eventuele metingen van het geluid op het werk maken het voorwerp uit van een raadpleging van de werknemers en van de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, de vakbondsafvaardiging. Zij hebben toegang tot de resultaten van de beoordeling en de metingen en krijgen uitleg over de betekenis van deze resultaten.
De beoordeling en de metingen worden herzien wanneer er redenen toe bestaan om aan te nemen dat zij niet correct zijn of wanneer de arbeidsomstandigheden daadwerkelijk veranderen. Alle moeilijkheid betreffende de beoordeling en de metingen of hun herziening worden beslecht door de geneesheer-arbeidsinspecteur.
4. Algemene bescherming.
De blootstelling van de werknemers aan geluid moet worden beperkt tot een zo laag mogelijk niveau, rekening houdend met de technische ontwikkeling en de beschikbaarheid van maatregelen om het geluid, met name bij de bron, te beheersen.
Bij gemis aan de specifieke beschermingsmaatregelen vermeld in punt 5, moet de dagelijkse persoonlijke blootstelling werknemer aan geluid kleiner zijn en blijven dan 85 dB(A) en de blootstelling aan impulsgeluid moet kleiner zijn dan een niet-gewogen momentane geluidsdruk van 200 Pa of 140 dB.
5. Specifieke beschermingsmaatregelen.
Op de arbeidsplaats die een dagelijkse persoonlijke blootstelling van de werknemer met zich brengen of kunnen brengen die hoger is dan 85 dB(A), hoger is dan 90 dB(A), of een blootstelling aan impulsgeluid, worden de specifieke beschermingsmaatregelen getroffen die hierna worden vermeld.
5.1. Dagelijkse persoonlijke blootstelling hoger dan 85 dB(A).
1° de werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, de vakbondsafvaardiging krijgen voorlichting en desgevallend een adequate opleiding over :
a) de mogelijke gevaren voor hun gehoor als gevolg van blootstelling aan geluid;
b) de door de werkgever ter beperking van de blootstelling aan geluid genomen beschermingsmaatregelen; zij worden betrokken bij het zoeken naar voorkomingsmiddelen en voorgelicht over de resultaten van de metingen en de genomen besluiten;
c) de verplichting de beschermings- en voorkomingsmaatregelen in acht te nemen;
d) de doeltreffendheid en het nut van het dragen van individuele beschermingsmiddelen;
e) het doel van het medisch toezicht bedoeld in artikel 135sexies en, in het bijzonder, het bepalen van elke gehoorvermindering ten gevolge van geluid en het in stand houden van de gehoorfunctie.
2° Overminderd (de bepalingen van de artikelen 12, 13 en 15 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1995 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen) worden individuele beschermingsmiddelen, in voldoende aantal, ter beschikking gesteld van de werknemers. <KB 1995-08-07/46, art. 23, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
5.2. Dagelijkse persoonlijke blootstelling aan meer dan 90 dB(A).
Onverminderd de bepalingen van punt 5.1., zijn de maatregelen betreffende een dagelijkse persoonlijke blootstelling aan meer dan 90 dB(A) de hiernavolgende :
1° De oorzaken van de blootstelling aan meer dan 90 dB(A) worden geïdentificeerd.
Vervolgens stelt de werkgever een programma van maatregelen van technische en/of organisatorische aard op en voert dit uit ten einde de blootstelling van werknemers aan geluid te verminderen indien dat mogelijk is;
2° De werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, de syndicale afvaardiging, ontvangen adequate informatie over deze blootstelling aan meer dan 90 dB(A) en over de genomen maatregelen om eraan te verhelpen;
3° De betrokken arbeidsplaatsen of -posten worden afgebakend met een passende signalering. De toegang ertoe kan aan beperkingen onderworpen worden indien het blootstellingsrisico dit rechtvaardigt;
4° Onverminderd (de bepalingen van de artikelen 12,13 en 15 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1995 betreffende het gebruik van personnlijke beschermingsmiddelen) moeten de individuele beschermingsmiddelen die ter beschikking staan van de werknemers overeenkomstig de bepalingen van punt 5.1.2°, worden aangewend. <KB 1995-08-07/46, art. 23, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
5.3. Blootstelling aan impulsgeluid.
De bepalingen vervat in de punten 5.1. en 5.2. zijn van toepassing bij een dagelijkse persoonlijke blootstelling aan impulsgeluid dat 140 dB overschrijdt.
6. Individuele beschermingsmiddelen.
6.1. De arbeidsgeneesheer en de leden van het comité voor veiligheid gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij ontstentenis ervan, de syndicale afvaardiging worden betrokken bij de keuze van het (de) door de werkgever geselekteerd(e) model(len) van individuele beschermingsmiddelen.
6.2. De individuele beschermingsmiddelen zijn aangepast aan de werknemers en zijn werkomstandigheden, met inachtneming van zijn gezondheid en zijn veiligheid. Zij worden, in de zin van deze bepalingen, als passend en adequaat beschouwd als redelijkerwijs mag worden verwacht dat, wanneer zijn op de juiste manier worden gedragen, het gevaar voor het gehoor op zijn minst lager blijft dan het niveau van 90 dB(A).
6.3. Indien het dragen van individuele beschermingsmiddelen een ongevalrisico inhoudt, moet dit risico zoveel als technisch mogelijk is worden verlaagd door andere passende maatregelen dan geluidssignalen.
7. Bijzondere bepalingen.
7.1. Het ontwerp, de bouw en de constructie van nieuwe installaties (nieuwe fabrieken, installaties of machines, uitbreiding of aanzienlijke wijziging van bestaande fabrieken of installaties, vervanging van installaties of machines) beantwoorden aan de in punt 4 vermelde bepalingen.
7.2. Indien nieuw materieel (werktuigen, machines, apparaten, ...) bij een werknemer in geval van passend gebruik kan leiden tot een dagelijkse persoonlijke blootstelling aan geluid van meer dan 85 dB(A), gemeten tijdens een referentieperiode van 8 uur die valt in de arbeidsduur, ontvangt de betrokken werknemer voldoende informatie over het onder te specificeren gebruiksomstandigheden voortgebrachte geluid.
7.3. Indien de dagelijkse persoonlijke blootstelling een geluid van de werknemer op zijn werkpost naar aanleiding van speciale taken van de ene dag tot de andere sterk verschilt, mag de evaluatie van het risico op blootstelling aan geluid vervangen worden door het weekgemiddelde van de blootstelling van de werknemer aan geluid op voorwaarden dat dit weekgemiddelde lager is dan 90 dB(A).
7.4. Indien het niet mogelijk is om door technische en/of organisatorische maatregelen de dagelijkse persoonlijke blootstelling van de werknemer aan geluid tot minder dan 90 dB(A) terug te brengen en te waarborgen dat de individuele beschermingsmiddelen die de hoogste graad aan beschermingsmiddelen bieden en verplicht worden aangewend, het door het oor opgevangen geluidsniveau onder het niveau van 90 dB(A) brengen, mag de Minister van Tewerkstelling en Arbeid op advies van de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een in duur beperkte en verlengbare afwijking toestaan van de toepassing van deze bepalingen.
7.5. Indien het dragen van individuele beschermingsmiddelen het totale risico verzwaart dat de gezondheid en de veiligdheid van de betrokken werknemers die speciale taken uitvoeren bedreigt en het niet mogelijk is dit risico met andere middelen te beperken, mag de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, op advies van de Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een in duur beperkte en verlengbare afwijking toestaan van de toepassing van deze bepalingen.
7.6. De bij de punten 7.4. en 7.5. bedoelde afwijkingen worden maar toegestaan indien de voorwaarden, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden, garanderen dat de uit deze afwijkingen voortvloeiende risico's tot een minimum worden beperkt. De afwijkingen worden regelmatig beoordeeld en worden ingetrokken zodra dat redelijkerwijs mogelijk is.
7.7. De bepalingen vervat in de punten 7.1., 7.2. en 7.3. zijn van toepassing op het impulsgeluid.
De bepalingen van de punten 7.4., 7.5. en 7.6. zijn van toepassing op het impulsgeluid van meer dan 200 Pa.
b) Strijd tegen de trillingen.
Alle mogelijke maatregelen dienen getroffen ten einde overdreven trillingen veroorzaakt door het werk of de werkplaatsen bij de bron te verminderen.
Indien de technische middelen ontoereikend of onafdoend zijn om deze vermindering te bekomen, dragen de werknemers aangepaste individuele beschermingsmiddelen die hun ter beschikking gesteld worden door de werkgever.
In voorkomend geval is de werkgever verplicht de duur van de blootstelling aan deze risico's te verminderen of pauzen in te voeren in het werk.) <KB 1991-09-26/38, art. 4, 036; Inwerkingtreding : 1991-11-14>
Art. 148decies2*2. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072; Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 148decies2*2bis. <Zie nota's onder TITEL> <ingevoegd bij KB 1993-03-31/30, art. 1, Inwerkingtreding : 1993-06-05> 2bis. Strijd tegen hinder te wijten aan omgevingstabaksrook.
De werkgever neemt de noodzakelijke maatregelen waardoor het rookgedrag tijdens het werk en tijdens de rust- en etenstijden wordt afgestemd op de wederzijdse verwachtingen van de rokers en niet-rokers. Deze regeling is gebaseerd op wederzijdse verdraagzaamheid, respect voor de individuele vrijheid en hoffelijkheid.
De werkgever neemt zo nodig bijkomende materiële maatregelen om de hinder te wijten aan omgevingstabaksrook uit te schakelen.
Art. 148decies2*3. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1993-12-02/34, art. 17, 053; Inwerkingtreding : 08-01-1994>
Art. 148decies2*4. <Zie nota's onder TITEL> (Strijd tegen de overmatige warmte, koude en vochtigheid.
4.1. Specifieke rol van de arbeidsgeneesheer.
De arbeidsgeneesheer bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen om een juiste acclimatisering van de werknemer aan de warmte of de koude te verzekeren. Hij geeft een voorafgaand advies nopens de keuze en het gebruik van de collectieve of individuele beschermingsmiddelen, alsook nopens het toepassen van de toegestane rusttijden en het gebruiken van de ontspanningslokalen. Hij licht de werknemers eveneens in over de aard van de dranken die hun door de onderneming moeten worden verstrekt.
4.2. Overmatige warmte van technologische oorsprong. § 1. Wanneer in de gesloten werklokalen de bron van hinder en ongemak voorkomt uit een overmatige temperatuur van technische oorsprong te wijten aan convectie, en van zodra de maximumtemperatuur, zoals deze is vastgesteld in artikel 64 van hetzelfde reglement, overschreden wordt op het niveau van de werkpost met zwaarste last, plaatst de werkgever kunstmatige ventilatieinrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 58 van dit reglement.
§ 2. De overmatige warmte van technische oorsprong veroorzaakt door stralingen wordt gemeten op het niveau van iedere werkpost met een vochtige globethermometer of met enige andere methode die op het stuk van de effectieve temperatuur dezelfde resultaten oplevert.
De hieronder gegeven schaal bepaalt de temperaturen waarvan het overschrijden tot de toepassing van bijzondere beschermingsmiddelen verplicht:
licht werk...............: ongeveer 150 kcal/uur: 30° C
halfzwaar werk...........: ongeveer 250 kcal/uur: 26,7° C
zwaar werk...............: ongeveer 350 kcal/uur: 25° C
In geval van overschrijding van deze effectieve temperaturen moeten beveiligingsschermen en /of reflectorische beschermingskleding of beschermingskleding met ingebouwd koelsysteem worden gebruikt.
§ 3. Indien de in de paragrafen 1 en 2 hierboven voorgeschreven maatregelen niet kunnen genomen worden of ondoelmatig blijken, wordt de duur van de blootstelling aan de overmatige warmte ingekort. Deze inkortingen gebeuren door beperkte aanwezigheidstijden op de betrokken werkpost af te wisselen met rusttijden ter plaatse of in ontspanningslokalen waar de effectieve temperatuur lager ligt dan 30° C.
De afwisseling van de beperkte aanwezigheidstijden op de werkpost en de rustperiodes wordt bepaald overeenkomstig de waardeschalen gegeven in de hiernavolgende tabel: <De schikking van deze tabel werd om technische redenen aangepast>

Temperatuur: Alternatie:
licht werk tijdsduur van toe te
blootstelling stane
+/-150kcal/h aan de warmte rusttijden
30,1° C 110 min. 10 min.
30,4° C 100 min. 20 min.
30,6° C 45 min. 15 min.
30,9° C 40 min. 20 min.
31,2° C 35 min. 25 min.
31,5° C 30 min. 30 min.
31,8° C 25 min. 35 min.
32,1° C 20 min. 40 min.
32,4° C 15 min. 45 min.
32,7° C 10 min. 50 min.
33° C 5 min. 55 min.
Temperatuur: Alternatie:
halfzwaar tijdsduur van toe te
werk blootstelling stane
+/-250kcal/h aan de warmte rusttijden
26,8° C 110 min. 10 min.
27,5° C 100 min. 20 min.
28 ° C 45 min. 15 min.
28,5° C 40 min. 20 min.
29 ° C 35 min. 25 min.
29,5° C 30 min. 30 min.
29,8° C 25 min. 35 min.
31,1° C 20 min. 40 min.
31,4° C 15 min. 45 min.
31,7° C 10 min. 50 min.
32 ° C 5 min. 55 min.
Temperatuur: Alternatie:
zwaar tijdstuur van toe te
werk blootstelling stane
+/-350kcal/h aan de warmte rusttijden
25,1° C 110 min. 10 min.
25,5° C 100 min. 20 min.
25,9° C 45 min. 15 min.
26,6° C 40 min. 20 min.
27,3° C 35 min. 25 min.
28 ° C 30 min. 30 min.
28,7° C 25 min. 35 min.
29,4° C 20 min. 40 min.
30,1° C 15 min. 45 min.
30,8° C 10 min. 50 min.
31,5° C 5 min. 55 min.
Temperatuur: Alternatie:
zwaar werk tijdsduur van toe te sta
blootstelling ne rusttij
+_150kcal/h aan de warmte den
25,1° C 110 min. 10 min.
25,5° C 100 min. 20 min.
25,9° C 45 min. 15 min.
26,6° C 40 min. 20 min.
27,3° C 35 min. 25 min.
28 ° C 30 min. 30 min.
28,7° C 25 min. 35 min.
29,4° C 20 min. 40 min.
30,1° C 15 min. 45 min.
30,8° C 10 min. 50 min.
31,5° C 5 min. 55 min.

4.3. Overmatige warmte van klimatologische oorsprong.
§ 1. De overmatige warmte van klimatologische oorsprong wordt gemeten op het niveau van elke werkpost met een vochtige globethermometer of met enige andere methode die op het stuk van de effectieve temperatuur dezelfde resultaten oplevert.
De effectieve temperaturen, vanaf welke er aan klimatologische omstandigheden te wijten hinder bestaat, zijn de volgende:
licht werk...............: ongeveer 150 kcal/uur: 30° C
halfzwaar werk...........: ongeveer 250 kcal/uur: 26,7° C
zwaar werk...............: ongeveer 350 kcal/uur: 25 C
In geval van overschrijding van genoemde maximumtemperaturen, moeten volgende maatregelen genomen worden:
1) de werknemers blootgesteld aan rechtstreekse zonnestraling beschikken over individuele of collectieve beschermingsmiddelen;
2) de werkgever zorgt ervoor dat aangepaste frisdranken worden verstrekt overeenkomstig het ter zake door de arbeidsgeneesheer verstrekte advies;
3) binnen de 48 uur, na het ogenblik van de vaststelling van de hinder, installeert de werkgever in de werklokalen inrichtingen voor kunstmatige verluchting, overeenkomstig de bepalingen van artikel 58 van dit reglement.
Indien na dit tijdsverloop de hinder voortduurt, voert de werkgever een regime in van beperkte aanwezigheidstijd op de werkpost en van rusttijden zoals voorzien in punt 4.2. § 3 van dit artikel.
De hierboven voorziene aanpassingstijd van 48 uur wordt niet in aanmerking genomen wanneer de overmatige warmte haar oorsprong vindt in een samenvallen van technologische en klimatologische factoren.
4.4. Overmatige koude van technologische oorsprong.
De lage temperaturen die ter oorzake van technische redenen in sommige gesloten werklokalen heersen worden gemeten met een droge thermometer.
Er is hinder wanneer de temperatuur lager ligt dan de volgende minima:
zeer licht werk...............: ongeveer 90 kcal/uur: 20° C
licht werk....................: ongeveer 150 kcal/uur: 18° C
halfzwaar werk................: ongeveer 250 kcal/uur: 15° C
zwaar werk....................: ongeveer 350 kcal/uur: 12° C
Deze hinder verplicht tot het nemen van de volgende maatregelen:
1) de werknemers worden voorzien van gepaste beschermingskleding;
2) deze beschermingskleding is, indien zulks nodig blijkt, voorzien van een ingebouwd verwarmingssysteem;
3) de snelheid van de luchtstroom in de gekoelde lokalen wordt beperkt tot een niveau dat verenigbaar is met de werking van de installaties.
Telkens hij het noodzakelijk oordeelt voor de gezondheid van de betrokkene schrijft de arbeidsgeneesheer bovendien een in de behoorlijk verwarmde ontspanningslokalen door te brengen rusttijd voor.
4.5. Overmatige vochtigheidsgraad.
De waterdamp, de nevel en de mist die voortkomen van de fabricageprocédés worden beperkt door een aan de in artikel 58 van dit reglement gestelde voorwaarden beantwoordende kunstmatige verluchting.) <KB 21-04-1975, art. 18>
Strijd tegen risico’s te wijten aan asbest
Art. 148decies2*5. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2, 015> Strijd tegen de risico's te wijten aan asbest.<Om praktische redenen werd dit artikel in fiktieve artikelen onderverdeeld : 148decies2*5*1-148decies2*5*13>
Algemene bepalingen en definities
Art. 148decies2*5*1. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1991-07-22/30, art. 1, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991> 5.1. Algemene bepalingen en definities :
Alle beschermingsmaatregelen dienen genomen te worden om de bescherming van de werknemers te verzekeren tegen risico's voor hun gezondheid, met inbegrip van de voorkoming van dergelijke risico's, die zich voordoen of zich kunnen voordoen door blootstelling aan asbest gedurende het werk.
Indien de technische mogelijkheid bestaat, moet asbest vervangen worden door vervangingsprodukten die minder schadelijk zijn voor de gezondheid van de werknemers.
Voor de toepassing van de volgende bepalingen duidt de term asbest de vezelachtige vorm van de minerale silicaten aan die hierna worden vermeld en die behoren tot de groepen van de metamorfe serpentijnen (chrysotiel CAS nummer 12001-29-5) en de amfibolen :
- actinoliet (CAS-nummer 77536-66-4);
- amosiet (CAS-nummer 12172-73-5);
- anthofylliet (CAS-nummer 77536-67-5);
- crocidoliet (CAS-nummer 12001-28-4);
- tremoliet (CAS-nummer 77536-68-6),
evenals van eender welk mengsel dat één of meer van die mineralen bevat.
Inventaris
Art. 148decies2*5*2. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1991-07-22/30, art. 2, 34; Inwerkingtreding : 04-08-1991> 5.2. Inventaris.
5.2.1. De werkgever maakt een inventaris op van alle asbest en asbesthoudende materialen die aanwezig zijn in alle gedeelten van gebouwen (met inbegrip van eventuele gemeenschappelijke delen), machines, installaties, beschermingsmiddelen en andere uitrustingen die zich in de werkplaats bevinden.
Deze inventaris dient te worden bijgehouden.
Deze bepaling is niet van toepassing voor de gedeelten van gebouwen, machines en installaties die moeilijk bereikbaar zijn en die in normale omstandigheden geen aanleiding kunnen geven tot blootstelling aan asbestvezels.
5.2.2. De Minister van Tewerkstelling en Arbeid bepaalt de inhoud van deze inventaris en binnen welke termijn deze inventaris moet worden opgesteld.
5.2.3. Onverminderd de bepalingen van artikel 148decies 1, § 6, kan de werkgever zich bij het opstellen van deze inventaris laten bijstaan door een dienst of laboratorium, dat hiertoe door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, is erkend.
5.2.4. Na het voorafgaand advies van het hoofd van de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen en van de arbeidsgeneesheer, wordt de inventaris alsmede de wijzigingen die erin worden aangebracht voorgelegd aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, of bij zijn ontstentenis, aan de vakbondsafvaardiging.
5.2.5. Indien uit de in punt 5.2.1. bedoelde inventaris blijkt dat asbest aanwezig is dient een beheersprogramma te worden opgesteld.
Dit beheersprogramma heeft tot doel de blootstelling aan asbestvezels van de werknemers, die al dan niet behoren tot het personeel van de onderneming, zo laag mogelijk te houden.
Dit beheersprogramma omvat :
1° Een regelmatige beoordeling door middel van visuele inspectie van de toestand van het asbest of het asbesthoudend materiaal. Deze beoordeling gebeurt minstens eenmaal per jaar.
2° De maatregelen die moeten genomen worden wanneer blijkt dat het asbest of asbesthoudend materiaal in slechte toestand is of wordt gebruikt op plaatsen waar het kan beschadigd worden.
Deze maatregelen kunnen inzonderheid inhouden dat het materiaal dat asbest bevat wordt gefixeerd, ingekapseld of verwijderd.
In het geval van afbraak van gebouwen, machines, installaties, beschermingsmiddelen en andere uitrustingen of in het geval van belangrijke werkzaamheden waarbij het asbest kan vrijkomen, dient te worden overgegaan tot de verwijdering van het asbest volgens de bepalingen van artikel 148decies 2.5.9.3.
3° De instructies voor de werkzaamheden bedoeld bij artikel 148decies 2.5.9.2.
Na voorafgaand advies van de arbeidsgeneesheer wordt het beheersprogramma aangepast aan de evolutie van de toestand en wordt het voor advies voorgelegd aan het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of bij ontstentenis ervan, aan de vakbondsafvaardiging.
5.2.6. De inventaris of een uittreksel ervan wordt tegen ontvangstbewijs overhandigd aan de werkgevers van externe bedrijven die werkzaamheden moeten uitvoeren die tot blootstelling van de werknemers aan asbestvezels kunnen leiden.
5.2.7. De inventaris wordt ter beschikking gehouden van de bevoegde arbeidsinspecteur.
Beoordeling van het gevaar
Art. 148decies2*5*3. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Beoordeling van het gevaar.
5.3.1. Deze bepalingen zijn van toepassing op werkzaamheden waarbij werknemers tijdens hun werk worden of kunnen worden blootgesteld aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen.
5.3.2. Bij elke werkzaamheid waarbij een gevaar van blootstelling aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen kan bestaan, moet dat gevaar worden beoordeeld, ten einde de aard en de mate van de blootstelling van de werknemers aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen vast te stellen.
5.3.3. (Indien uit de in 5.3.2. voorgeschreven beoordeling blijkt dat de concentratie van asbestvezels in de lucht op de arbeidsplaats bij het ontbreken van individuele beschermingsmiddelen op een niveau ligt, berekend of gemeten over een referentieperiode van 8 uur, van :
- ofwel minder dan 0,15 vezels per kubieke centimeter (150 000 vezels per kubieke meter) voor asbestsoorten behorende tot de groep van de serpentijnen of van minder dan 0,05 vezel per kubieke centimeter (50 000 vezels per kubieke meter) voor de asbestsoorten behorende tot de groep van de amfibolen;
- ofwel minder dan een gecumuleerde dosis gedurende drie maanden van respectievelijk 9,00 vezel-dagen per kubieke centimeter voor asbestsoorten behorende tot de groep van serpentijnen en 3,00 vezel-dagen per kubieke centimeter voor asbestsoorten behorende tot de groep van de amfibolen, dan zijn de voorschriften voorzien bij de punten 5.4., 5.6., 5.10., 5.11.2. en 5.12., niet van toepassing.) <KB 1991-07-22/30, art. 3, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991>
5.3.4. De werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging worden geraadpleegd over de in 5.3.2. bedoelde beoordeling en deze wordt herzien wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat zij onjuist is of wanneer een verandering plaats grijpt in het werk. De betwistingen en geschillen omtrent de beoordeling of haar herziening worden beslecht door de geneesheer-arbeidsinspecteur.
5.3.5. Telkens een wijziging bij het gebruik van asbest of van asbest bevattende materialen een wijziging inzake de blootstelling van de werknemer met zich brengt, dient een nieuwe beoordeling te geschieden.
Melding
Art. 148decies2*5*4. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Melding.
Onder voorbehoud van punt 5.3.3., worden de volgende maatregelen getroffen :
5.4.1. De werkzaamheden bedoeld bij punt 5.3.1. moeten het voorwerp uitmaken van een meldingssysteem beheerd door de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde.
5.4.2. De melding moet door de werkgever aan de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde worden gedaan. Deze melding moet minstens een beknopte beschrijving omvatten van :
_ de gebruikte types en hoeveelheden asbest;
_ de verrichtte werkzaamheden en toegepaste procédés;
_ de gefabriceerde produkten.
5.4.3. De werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging ontvangen automatisch het document dat de melding uitmaakt betreffende hun onderneming of inrichting. Zij hebben initiatiefrecht en worden voorafgaandelijk aan de melding geraadpleegd.
(5.4.4. Telkens wanneer zich ten opzichte van de oorspronkelijke melding belangrijke veranderingen in het gebruik van asbest of van asbesthoudende materialen voordoen, dient een nieuwe melding te worden gedaan.) <KB 1987-09-10/40, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 1987-09-26>
Algemene bescherming
Art. 148decies2*5*5. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Algemene bescherming.
Bij elke in punt 5.3.1. bedoelde werkzaamheid moet de blootstelling van werknemers op het werk aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen worden beperkt tot een zo laag mogelijk niveau als technisch uitvoerbaar is en in elk geval tot onder de in de punt 5.7. vastgestelde grenswaarden, met name door middel van de volgende maatregelen, indien dit aangewezen blijkt :
5.5.1. Het in elk afzonderlijk geval gebruikte asbest dient te worden beperkt tot de minimale hoeveelheid.
5.5.2. Het aantal werknemers dat aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen wordt of kan worden blootgesteld, moet tot een zo klein mogelijk aantal worden beperkt.
5.5.3. De arbeidsprocédés moeten in beginsel zo zijn opgezet dat er geen asbeststof in de lucht vrijkomt. Indien dat technisch niet mogelijk is, moet de werkgever het stof zo dicht mogelijk bij de plaats van emissie verwijderen.
5.5.4. Alle gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het opslaan, de verwerking of de behandeling van asbest moeten zodanig zijn gebouwd dat ze doeltreffend kunnen onderhouden en gereinigd worden. Zij moeten in goede staat van onderhoud en netheid gehouden worden.
5.5.5. Ruw asbest moet worden opgeborgen en vervoerd in gesloten verpakkingen die voldoende bestand zijn tegen stoten en scheuren en voorzien van etiketten overeenkomstig de bepalingen van artikel 723ter 7. Het gebruik van verpakkingszakken in oplosbare materialen bij het mengen van grondstoffen is toegelaten.
5.5.6. De afvalstoffen van werkzaamheden moeten zo spoedig mogelijk worden verzameld in daartoe geschikte gesloten verpakkingen die voorzien zijn van een etiket met de vermelding dat zij asbest bevatten.
Metingen
Art. 148decies2*5*6. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Metingen.
Onder voorbehoud van punt 5.3.3. worden de volgende maatregelen getroffen :
5.6.1. (Ten einde de naleving van de in dit reglement vastgestelde grenswaarden te waarborgen, wordt de meting van het asbestgehalte in de lucht op het werk verricht overeenkomstig de in bijlage I bij deze afdeling beschreven referentiemethode, en aangevuld door de norm NBN T96-102, of een andere methode die gelijkwaardige resultaten oplevert. Deze meting wordt volgens plan en regelmatig uitgevoerd, waarbij de bemonstering representatief moet zijn voor de persoonlijke blootstelling van de werknemer aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen.) <KB 1991-07-22/30, art. 4, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991>
5.6.2. De arbeidsgeneesheer wijst, met het akkoord van de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen de (werkposten) aan waar de metingen van de concentraties in asbestvezels moeten plaats hebben en bepaalt de duur van die metingen. Bij gebrek aan een dergelijk akkoord, worden de (werkposten) en de duur ambtshalve bepaald door de geneesheer-arbeidsinspecteur. <KB 1987-09-10/30, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 1987-09-23>
5.6.3. Onverminderd de bepalingen van artikel 148decies 1, § 6, worden de bemonstering van de atmosfeer en de analyse ervan toevertrouwd aan een dienst of aan een laboratorium, erkend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.
5.6.4. Het asbest in de lucht wordt in het algemeen ten minste (maandelijks) gemeten en in elk geval telkens wanneer zich een technische wijziging voordoet. De metingsfrekwentie kan onder de in punt 5.6.5. genoemde voorwaarden verminderd worden. <KB 1991-07-22/30, art. 5, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991>
5.6.5. De metingsfrekwentie kan tot één keer (om de drie maanden) worden verminderd wanneer : <KB 1991-07-22/30, art. 6, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991>
_ de situatie op de arbeidsplaats niet wezenlijk wordt gewijzigd en
_ de resultaten van de twee vorige metingen niet hoger lagen dan de helft van de grenswaarden die in punt 5.7. zijn vastgesteld.
Wanneer groepen werknemers identieke of soortgelijke taken uitvoeren op een zelfde plaats en hun gezondheid derhalve van hetzelfde risico wordt blootgesteld, mag de bemonstering groepsgewijs worden verricht.
5.6.6. De bemonsteringsduur moet zo worden gekozen, dat hetzij door meting hetzij door berekening, gewogen in de tijd, de blootstelling representatief voor een achturige referentieperiode (één ploeg) kan worden vastgesteld. De duur van de afzonderlijke bemonsteringen wordt ook vastgesteld in het licht van de bepalingen van punt 6 van bijlage I.
5.6.7. (In geval van twijfel omtrent het type van vezel waarvan een monstername is gebeurd moet de vezelsoort bepaald worden door middel van electronenmicroscopie of een andere geschikte methode die toelaat de asbestsoort te identificeren, of dienen alle opgevangen vezels te worden beschouwd als behorend tot de groep van de amfibolen.) <KB 1991-07-22/30, art. 7, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991>
Grenswaarden
Art. 148decies2*5*7. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1991-07-22/30, art. 8, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991> 5.7. Grenswaarden.
De volgende grenswaarden worden toegepast :
5.7.1. Concentratie van asbestvezels behorende tot de groep van de serpentijnen in de lucht op de arbeidsplaats : 0,50 vezel per kubieke centimeter (500 000 vezels per kubieke meter) gemeten of berekend over een referentieperiode van 8 uur.
5.7.2. Concentratie van asbestvezels behorende tot de groep van de amfibolen in de lucht op de arbeidsplaats : 0,15 vezel per kubieke centimeter (150 000 vezels per kubieke meter) gemeten of berekend over een referentieperiode van 8 uur.
5.7.3. Concentratie van asbestvezels in de lucht op de arbeidsplaats van vezels die zowel behoren tot de groep van de serpentijnen als tot de groep van de amfibolen : 0,15 vezel per kubieke centimeter (150 000 vezels per kubieke meter) gemeten of berekend over een referentieperiode van 8 uur.els in de lucht op het werk voor een mengsel van crocidoliet en andere asbestvezels : de grenswaarde ligt op een niveau dat is berekend op basis van de in de punten 5.7.1. en 5.7.2. genoemde grenswaarden met inachtneming van de verhouding crocidoliet en andere soorten asbest in het mengsel.
Overschrijding van de grenswaarden
Art. 148decies2*5*8. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Overschrijding van de grenswaarden.
5.8.1. Wanneer de in punt 5.7. vastgestelde grenswaarden overschreden worden, moeten de oorzaken van deze overschrijding worden opgespoord en moeten onmiddellijk passende maatregelen worden getroffen om deze situatie te verhelpen.
Het werk in de betrokken zone mag alleen worden voortgezet indien er ter bescherming van de betrokken werknemers adekwate maatregelen genomen worden.
5.8.2. Ten einde de doeltreffendheid van de in punt 5.8.1. eerste lid genoemde maatregelen na te gaan, wordt het asbestgehalte in de lucht onmiddellijk opnieuw gemeten.
5.8.3. Wanneer de blootstelling redelijkerwijs niet met ander middelen kan worden beperkt en het dragen van individuele bescherming en ademhalingsapparatuur noodzakelijk blijkt, moet dit niet blijvend zijn en moet dit tot de duur van de blootstelling beperkt blijven.
Omstandigheden waarbij asbestvezels kunnen vrijkomen
Art. 148decies2*5*9. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> (Omstandigheden waarbij asbestvezels kunnen vrijkomen.) <KB 1991-07-22/30, art. 9, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
5.9.1. Voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het in gebruik nemen van eindprodukten op basis van asbest, afbraakwerken, vernieuwingswerken, verbouwingswerken, onderhoudswerken (van installaties, machines, voertuigen, schepen, ketels, enz...), verwijdering van asbest en/of van materialen die asbest bevatten en afvalbewerking uitgevoerd in of op gebouwen, installaties, bouwwerken, machines, ketels, werktuigen, schepen, enz... waarvoor men een overschrijding van de grenswaarden vastgesteld in punt 5.7. voorziet en waarvoor maatregelen ter beperking van het asbestgehalte van de lucht technisch niet uitvoerbaar zijn, stelt de werkgever de maatregelen vast om de werknemers tijdens die werken en werkzaamheden te beschermen.
5.9.2. De maatregelen bedoeld bij punt 5.9.1. zijn de volgende :
1° Het opstellen van een werkplan dat de lokalisatie, de opeenvolging en de duur van de werken en werkzaamheden bevat;
2° Het bepalen van de aard van de vezels;
3° Het nemen van collectieve veiligheidsmaatregelen zoals, de afzondering, de ventilatie, de afzuiging, de bevochtiging, het onderhoud van de lokalen, de keuze van de technieken, apparatuur en gereedschap, het ter beschikking stellen van sanitaire installaties;
4° Het plaatsen van panelen die erop wijzen dat een overschrijding van de grenswaarden vastgelegd in punt 5.7. kan worden verwacht;
5° Het ter beschikking stellen van de betrokken werknemers van gepaste ademhalingsapparatuur en van andere individuele beschermingsmiddelen;
6° Gedurende werken aan installaties, machines, ketels, enz... die uit diverse materialen zijn samengesteld, met inbegrip van asbest, het asbest en/of de materialen die asbest bevatten verwijderen alvorens de afbraaktechnieken toe te passen, voor zover dit technisch mogelijk is;
7° Het opstellen van het programma van de vezelmetingen en het gevolg dat eraan wordt voorbehouden;
8° Het nemen van maatregelen om de werknemers, de lokalen, de apparatuur en het gereedschap evenals de klederen en de verpakkingen te ontsmetten;
9° Het bepalen van de procédés ter verwijdering van de afvalstoffen.
(...) <KB 1991-07-22/30, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216>
10° (Opgeheven) <KB 1991-07-22/30, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
11° Verplicht gebruik van handwerktuigen en mechanische werktuigen met lage snelheid die enkel grof stof verwekken of snijdsels.
(...) <KB 1991-07-22/30, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
12° De werkzones in goede staat van netheid houden, vrij van zaagsel en afval van asbestcement;
13° (Opgeheven.) <KB 1991-07-22/30, art. 10, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
14° Onverminderd de bepalingen van punt 5.11., aan de werknemers geschreven inlichtingen verstrekken betreffende de aard en het verloop van de werken en de bescherming eigen aan elk stadium.
5.9.3. Afbraak en verwijdering van asbest.
5.9.3.1. Onverminderd de bepalingen van punt 5.9.2., en vóór het begin van de werken van afbraak of verwijdering van asbest en/of materialen die asbest bevatten, van gebouwen, constructies, apparatuur en installaties evenals van schepen, wordt een werkplan opgemaakt. (Dit werkplan dient steeds aanwezig te zijn op de werf en wordt ter inzage gehouden van de betrokken werknemers en de bevoegde arbeidsinspekteur.) <KB 1991-07-22/30, art. 11, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
5.9.3.2. (Het werkplan bedoeld in punt 5.9.3.1. moet voorzien in :
1° de algemene maatregelen van collectieve bescherming waaronder :
a) het luchtdicht dubbel gelaagd afschutten van de werkzone;
b) het verwijderen uit de werkzones van apparatuur die er zich bevindt of ze luchtdicht beschermen;
c) het uitschakelen van het elektriciteitsnet, behalve bij uitzonderlijk noodzakelijke instandhouding;
d) het totaal bedekken van de vloeren, in twee lagen, door middel van aan elkaar gehechte vellen van glad materiaal;
e) het voortdurend in onderdruk houden van de werkzone door middel van één of meerdere centrale afzuiggroepen en de volledige filtrering van de lucht door een absoluutfilter. De afzuiging moet dermate zijn dat 3 tot 4 maal per uur een totale verversing van de lucht in de werkzone verzekerd wordt. Een onderdruk van ten minste 10 Pa ten opzichte van buiten de werkzone is aanbevolen. Van de hier vermelde specificaties kan afgeweken worden om technische redenen waarvoor in het werkplan een omstandige motivering wordt opgenomen. De efficiëntie van de absoluutfilter en van de afzuiging moet regelmatig gecontroleerd worden aan de hand van metingen.
De afvoer van de afzuiggroep moet rechtstreeks naar de buitenlucht gebeuren;
f) de strikte controle van de toegang tot de werkzone door een inkomsluis dat een vak bevat voorbehouden voor de werkkledij, een vak voorbehouden voor het omwisselen van de werkkledij met de specifieke individuele beschermingskledij en de ademhalingsmaskers en een vak dat voorbehouden is voor de persoonlijke decontaminatie. In dit vak dient een douche aanwezig te zijn.
Deze drie vakken worden eveneens in onderdruk gehouden ten opzichte van de toegangszone buiten de sluis en moeten dagelijks gereinigd worden.
De concentratie aan asbestvezels in de lucht in de zuivere zone van de sluis moet kleiner of gelijk zijn aan 0,01 vezel per kubieke centimeter (10 000 vezels per kubieke meter) boven de achtergrondconcentratie, gemeten voor de aanvang der werken. De minimumduur van de monstermeting bedraagt 4 uur;
2° De individuele beschermingsmiddelen.
De werknemers beschikken over werk- en beschermingskledij, handschoenen, laarzen, schoenen en kousen, ondergoed evenals over (ademhalingsmaskers die beantwoorden aan de bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1995 betreffende het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen). De ademhalingsmaskers dienen, hetzij van het onafhankelijke type te zijn, hetzij met toevoer van lucht te werken, hetzij een evenwaardige bescherming te bieden door een combinatie van overdruk met totale filtrering van de lucht. Deze diverse middelen worden, na gebruik in hermetisch gesloten verpakking vervoerd, en behandeld en gereinigd in daartoe geschikte installaties. <KB 1995-08-07/46, art. 24, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
De werkgever moet de bezoekers geschikte beschermingsmiddelen ter hand stellen, waarvan sommige zoals kledij en schoenovertrekken voor éénmalig gebruik zullen zijn.
3° De verpakking en verwijdering van afval.
Het afval wordt verwijderd langs een andere toegangsweg dan die welke door de werknemers wordt gebruikt. Het wordt verpakt in stofdichte verpakkingen. Die verpakkingen worden ontstoft vooraleer opnieuw te worden verpakt. Die dubbele verpakking wordt hermetisch gesloten en naar behore geëtiketteerd. Alle materiaal gebruikt in de werkzone dat niet gemakkelijk ontstoft kan worden dient te worden beschouwd als afval.
4° De metingen van het stofgehalte.
a) Vooraleer met de eigenlijke afbraakwerken te beginnen dient aan de hand van een rooktest of een evenwaardige test gekontroleerd te worden of de afsluiting van de werkzone voldoende is. Deze test dient te gebeuren alvorens de werkzone in onderdruk wordt gebracht. Voor het uitvoeren van de test wordt gebruik gemaakt van de minst schadelijke produkten. De nodige maatregelen worden genomen om de blootstelling van de werknemers aan de rook te beperken.
b) Tijdens de werken moeten atmosfeeranalyses dagelijks worden uitgevoerd op volgende plaatsen :
- de zuivere zone van de inkomsluis;
- de uitgang(en) van de afzuiggroep(en);
- de uitgang van de materiaalsluis;
- op nader te bepalen kritieke plaatsen, afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden.
De voortdurende aanwezigheid van een afgevaardigde van de dienst of het laboratorium aan wie de metingen werden toevertrouwd, is noodzakelijk gedurende al die metingen ten einde toezicht te houden op de monsterneming.
De meetfrequentie kan worden verminderd na akkoord van de bevoegde arbeidsinspecteur indien de omstandigheden op de arbeidsplaats niet wezenlijk worden gewijzigd en de resultaten van de twee vorige metingen op dezelfde meetpunten niet hoger lagen dan 0,01 vezel per kubieke centimeter.
c) de uitrusting voor de collectieve bescherming mag slechts afgebroken worden nadat de resterende concentratie aan asbestvezels gelijk is aan of lager dan 0,01 vezel per kubieke centimeter (10 000 vezels per kubieke meter).
De metingen mogen slechts worden uitgevoerd nadat de ruimte zuiver, droog en vrij van zichtbare resten van asbest of asbesthoudend materiaal wordt bevonden.
Tijdens genoemde metingen moet de afzuigingsinstallatie afstaan en moet de lucht verstoord worden ter simulatie van de latere werkomstandigheden.
De minimumduur van de monsterneming bedraagt 4 uur met een aangezogen volume van minimaal 0,48 kubieke meter. Het aantal te nemen monsters wordt bepaald door de omvang van de werken. De monsterneming dient te gebeuren volgens de bepalingen van bijlage IV bij deze onderafdeling.
De voortdurende aanwezigheid van een afgevaardigde van de dienst of het laboratorium aan wie de metingen werden toevertrouwd, is noodzakelijk gedurende al die metingen ten einde toezicht te houden op de monsterneming, tenzij die voortdurende aanwezigheid kan vervangen worden door adequate middelen ter controle van het verloop van de metingen, van incidenten en van de toegang van derden tot de installatie en de bijhorende uitrustingen.
5° De aan te wenden droge en vochtige technieken.) <KB 1991-07-22/30, art. 12, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
5.9.3.3. De werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging worden over deze maatregelen geraadpleegd voordat tot deze werken of werkzaamheden wordt overgegaan.
5.9.3.4. De werken vermeld onder (punt 5.9.3.1.) mogen slechts uitgevoerd worden door ondernemingen die erkend werden door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid. <KB 1987-09-10/30, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 1987-09-23>
5.9.3.5. (De in punt 5.9.3.1. bedoelde werken maken het voorwerp uit van een voorafgaande aan de bevoegde arbeidsinspecteur gerichte, door deze laatste te beheren melding. De melding dient minimum veertien dagen vóór de geplande aanvang van de werken te gebeuren. Een copie van deze melding wordt overgemaakt aan de arbeidsgeneesheer van de onderneming waar de werkzaamheden worden uitgevoerd.) <KB 1991-07-22/30, art. 13, 034; ED : 04-08-1991; Errata B,St. 04-09-1991, blz. 19216.>
(5.9.3.6. Voor de in punt 5.9.3.1. vermelde werkzaamheden wordt ter plaatse door de erkende onderneming een werfregister op het werkterrein bijgehouden. Het omvat de volgende rubrieken :
1. de identiteit van degene die voor het werk verantwoordelijk is;
2. een afschrift van de kaarten van medisch onderzoek van alle werknemers die op het werk aanwezig zijn;
3. de opmerkingen die naar aanleiding van de in punt 5.9.3.2.4°a genoemde rooktest zijn gemaakt;
4. de bijzondere maatregelen die door de bevoegde arbeidsinspecteur werden opgelegd of goedgekeurd, rekening houdend met de technische kenmerken ter plaatse of het uit te voeren werk en met de aard van het risico voor de werknemers;
5. de processen-verbaal van de in punt 5.9.3.2.4° b) en c) genoemde stofgehaltemetingen;
6. het verslag van de incidenten die tijdens de werkzaamheden zijn voorgekomen en die een besmetting van de ingangssluizen of aangrenzende zones of een blootstelling van de werknemers tot gevolg hebben gehad;
7. de vermelding per dag van de naam van de werknemers die op het werkterrein aanwezig zijn, alsmede het uur van aanvang en beëindiging van de arbeid en van de aard van hun activiteit;
8. de namen van de bezoekers en hun hoedanigheid;
9. eventuele opmerkingen van de bevoegde arbeidsinspecteur.) <KB 1991-07-22/30, art. 14, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991, Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
5.9.4. Montage, onderhoud of herstelling van remvoeringen die wrijvingsmaterieel bevatten op basis van asbest.
Bij de montage, het onderhoud of de herstelling van remvoeringen die wrijvingsmateriaal bevatten op basis van asbest, dient het ontstoffen te geschieden door middel van een stofzuiger, aangepast aan deze werkzaamheden.
De ontstoffing met samengeperste lucht is verboden.
(5.9.5. Onverminderd de bepalingen van punt 5.9.2. en in afwijking van punt 5.9.3., mogen werkzaamheden die bestaan in de vervanging, het onderhoud of het beperkt herstel van buizen en leidingen waarvan de isolatie asbest bevat, het verwijderen van oud asbestcement, het verwijderen van asbest en asbesthoudende materialen die gemakkelijk kunnen worden weggenomen door eenvoudige handelingen zoals het losschroeven of uitzagen, enkel worden uitgevoerd onder de volgende voorwaarden :
1° de werknemers worden ingeschreven op een lijst, door de werkgever opgesteld. Zij beschikken over de nodige schriftelijke instructies met betrekking tot de in acht te nemen voorzorgsmaatregelen;
2° aan de betrokken werknemers worden, indien de betrokken arbeidsgeneesheer dit nodig acht, gepaste ademhalingstoestellen en andere individuele beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. De werknemers zijn ertoe gehouden deze te dragen tijdens de volledige duur van de in dit punt bedoelde werkzaamheden;
3° aan de betrokken werknemers wordt arbeidskledij ter beschikking gesteld die aangepast is aan de aard van de werkzaamheden;
4° na het beëindigen van de in dit punt bedoelde werkzaamheden worden de nodige maatregelen genomen om de lokalen, de apparatuur en het gereedschap evenals de klederen en de verpakkingen te ontstoffen. De betrokken werknemers zijn ertoe gehouden een douche te nemen, indien de arbeidsgeneesheer dit nodig acht;
5° de werkgever brengt de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen op de hoogte alvorens de in dit punt bedoelde werkzaamheden worden aangevat;
6° de procédés ter verwijdering van de afvalstoffen dienen vooraf bepaald te worden door de werkgever;
7° voor beperkte vervanging, onderhoud of herstel van buizen en leidingen waarvan de isolatie asbest bevat, mag worden gebruik gemaakt van dubbel gelaagde, luchtdicht gesloten moffen van kleine afmetingen. Die werkzaamheden worden vooraf aan de Administratie van de Arbeidshygiëne en -geneeskunde gemeld, die voor het beheer van dit laatste zorgt;
8° voor het wegnemen van oud asbestcement moet de verwijdering zodanig gebeuren dat het vrijkomen van asbestvezels uit het asbestcement maximaal wordt beperkt. Dat betekent dat het asbestcement tijdens de werkzaamheden vochtig wordt gehouden en dat geschikte werktuigen worden gebruikt;
9° Het asbest en de asbestbevattende materialen worden met behoedzaamheid gehanteerd.
5.9.6. Gebruik van materialen uit asbestcement.
5.9.6.1. Op de werf mogen slechts gebruiksklare produkten uit asbestcement worden geleverd, zonder dat dient overgegaan te worden tot bewerkingen die stof kunnen veroorzaken.
5.9.6.2. Het gebruik van mechanische werktuigen met grote snelheid, schuurschijven en hoekslijpmachines voor het bewerken of snijden van stukken in asbestcement is verboden.
5.9.6.3. Het afval van asbestcement wordt dagelijks verzameld en verwijderd van de werkzones op zodanige wijze dat het geen stofverspreiding veroorzaakt.
5.9.6.4. Er moet een speciale plaats aangewezen worden voorbehouden voor het opslaan van produkten in asbestcement die op de werf worden gebruikt.) <KB 1991-07-22/30, art. 15, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.>
Specifieke bescherming
Art. 148decies2*5*10. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Specifieke bescherg.
5.10.1. Voor elke in punt 5.3.1. bedoelde werkzaamheid en onder voorbehoud van punt 5.3.3. worden passende maatregelen genomen om te bewerkstelligen dat :
1° de plaatsen waar deze werkzaamheden worden uitgevoerd :
a) duidelijk afgebakend worden en gesignaleerd met borden die het gevaar van asbeststof aanduiden en de gevolgen die het voor de gezondheid kan hebben;
b) enkel toegankelijk zijn voor de werknemers die ze omwille van hun werk of hun functie moeten kunnen betreden;
c) het voorwerp uitmaken van een rookverbod;
2° er zones worden ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door asbeststof kunnen eten en drinken;

a) passende werk- of beschermingskledij ter beschikking is van de werknemers;
b) deze werk- of beschermingskledij het bedrijf niet verlaat. Zij mogen evenwel gewassen worden in daartoe uitgeruste, buiten het bedrijf gelegen wasserijen wanneer het bedrijf niet zelf voor de reiniging instaat; in dat geval moet de kledij in gesloten verpakkingen vervoerd worden;
c) de werk- of beschermingskledij, enerzijds, en de stadskledij, anderzijds, afzonderlijk opgeborgen worden;
d) passende en adekwate sanitaire voorzieningen _ met douches in het geval van stof gevende werkzaamheden _ ter beschikking staan van de werknemers;
e) de beschermingsuitrusting op een vaste plaats wordt bewaard; zij na ieder gebruik wordt nagezien en gereinigd en passende maatregelen genomen worden om de defecte uitrusting te herstellen of te vervangen vóór zij opnieuw wordt gebruikt.
Voorlichting van de werknemers
Art. 148decies2*5*11. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Voorlichting van de werknemers.
5.11.1. Voor elke in punt 5.3.1. bedoelde werkzaamheid worden passende maatregelen genomen opdat de werknemers, alsmede de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging de gepaste voorlichting krijgen over :
_ de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan stof afkomstig van asbest of van asbesthoudende materialen;
_ het bestaan van voorgeschreven grenswaarden en de noodzaak van toezicht op het asbestgehalte in de lucht;
_ de voorschriften betreffende hygiënische maatregelen, met inbegrip van de noodzaak niet te roken;
_ de te nemen voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het dragen en gebruiken van beschermingsuitrusting en -kledij;
_ de bijzondere voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan asbest zo laag mogelijk te houden.
5.11.2. Naast de in punt 5.11.1. bedoelde maatregelen en onder voorbehoud van punt 5.3.3. worden passende maatregelen genomen opdat :
a) de werknemers en de leden van het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging inzage krijgen in de resultaten van de metingen van het asbestgehalte in de lucht en uitleg bekomen over de betekenis van deze resultaten;
b) indien de resultaten de grenswaarden bepaald in punt 5.7. overschrijden, de betrokken werknemers evenals de leden van het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging onmiddellijk van deze overschrijdingen en van de oorzaken ervan kennis krijgen.
Register
Art. 148decies2*5*12. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Register.
Onder voorbehoud van punt 5.3.3. worden de navolgende maatregelen genomen :
5.12.1. De werknemers die met de in punt 5.3.1. bedoelde werkzaamheden worden belast moeten door de werkgever ingeschreven worden in een register dat de aard en de duur van hun werkzaamheden evenals de blootstelling (aard en concentraties van de vezels) vermeldt. De arbeidsgeneesheer en de geneesheer-arbeidsinspecteur kunnen dit register inzien. Elke betrokken werknemer kan inzake krijgen van zijn persoonlijke resultaten die in het register vermeld staan. De werknemers en de leden van het Comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen of, bij zijn ontstentenis, de vakbondsafvaardiging kunnen de anonieme collectieve gegevens die in het register vermeld staan inzien.
5.12.2. De registers bedoeld bij punt 5.12.1. en de individuele gezondheidsdossiers bedoeld bij artikel 135ter 1) moeten ten minste 30 jaar na het einde van de blootstelling bewaard worden.
Register asbestose en mesothelioom
Art. 148decies2*5*13. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, art. 2> Register van de gevallen van asbestose en mesothelioom.
De Administratie van de arbeidshygiëne en -geneeskunde houdt een register van de gevallen van asbestose en van mesothelioom die door de arbeidsgeneesheren worden aangegeven.
Art. 148decies2*6. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072; Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. 148deccies2*7. <Zie nota's onder TITEL> (Opgeheven) <KB 1997-04-25/55, art. 32, 4°, 061; Inwerkingtreding : 22-07-1997>
Bijlagen
Referentiemethode voor de meting van asbest in de lucht op het werk
Art. N1*. <Zie nota's onder TITEL> <KB 1986-08-28/30, 015> Bijlage I. Referentiemethode voor de meting van asbest in de lucht op het werk, bedoeld in artikel 148decies 2.5.6.
1. Monsters dienen te worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het aangezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn die de oren verbindt.
2. Er wordt gebruik gemaakt van membraanfilters (gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat) met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm.
3. Er wordt een open filterhouder gebruikt, voorzien van een cilindervormige kap welke zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld. Bij het gebruik is de kap naar beneden gericht.
4. Er wordt gebruik gemaakt van een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer meedraagt aan de riem of in zijn zak. De luchtstroom dient regelmatig te zijn en te worden afgeteld op 1 liter per minuut plusminus 5 pct. De luchtsnelheid dient gehandhaafd te blijven binnen plusminus 10 pct. van de aanvankelijke stroomsnelheid tijdens de periode van bemonstering.
5. Voor de duur van de monsterneming is een marge van 2 pct. toegestaan.
6. De optimale belasting van de filters bedraagt 100/400 vezels/mm2.
7. Volgens voorkeur wordt het gehele filter of een deel van het filter op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de aceton-triacetine-methode en met een dekglaasje bedekt.
8. De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop moet de volgende kenmerken hebben :
_ Koehler-verlichting;
_ onder de voorwerptafel is een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd in een centreerring. De instelling van het fasecontrast geschiedt onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering;
_ een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85 pct.;
_ oculairen met een compensatiefactor van 12,5. Ten minste één oculair moet geschikt zijn voor een graticule en moet focusseerbaar zijn;
_ een Walton-Beckett ringvormig oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, plusminus 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.
9. De microscoop wordt opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant en de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fasecontrast-proefglaasje (phase contrast test slide). De codes op de IAI-proefglaasjes of de blokken op het HSE/NPL Mark 2 proefglaasje moeten tot aan code 5 respectievelijk blok 5 zichtbaar zijn bij gebruik op de door de fabrikant aangegeven wijze. Een en ander geschiedt aan het begin van de dag van gebruik.
10. De monsters worden geteld volgens de onderstaande voorschriften :
_ een telbare vezel is iedere in (artikel 148decies 2.5.6.1.), tweede lid, bedoelde vezel die geen deeltje met een maximumdiameter groter dan 3 micrometer raakt; <KB 1987-09-10/40, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 1987-09-26>
_ telbare vezels, waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld; een vezel waarvan slechts een uiteinde zich in de zone bevindt, wordt als een halve vezel geteld;
_ graticulezones waar zal worden geteld, moeten aselect in het gehele blootgestelde oppervlakt van het filter worden gekozen;
_ een vezelcluster dat over zijn lengte één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn, maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels (een gesloten vezel) uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het beantwoordt aan artikel 148decies 2.5.7.1., tweede lid en eerste streepje van dit punt. De diameter wordt gemeten dwars door het niet gespleten deel en niet door het gespleten deel;
_ bij andere vezelclusters waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen (een bundel), worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan artikel 148decies 2.5.6.1., tweede lid en het eerste streepje van dit punt. Is dit niet het geval, dan is de bundel een telbare vezel indien hij als geheel voldoet aan artikel 148decies 2.5.6.1., tweede lid, en het eerste streepje van dit punt;
_ indien meer dan één achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster en/of deeltjes, moet de graticulezone worden geweigerd en moet een andere worden geteld;
_ er moeten 100 vezels worden geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er moeten 100 graticulezones worden onderzocht.
11. Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.
De concentratie in de lucht = (aantal per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x opgevangen luchtvolume).
Art. N2*. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage II. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072; Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N3*. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage III. (Opgeheven) <KB 2002-03-11/32, art. 62, 072; Inwerkingtreding : 24-03-2002>
Art. N4*. <Zie nota's onder TITEL> <NOTA : er bestaat een ander N4*. Ingevoegd bij KB 1991-07-22/30, art. 16, 034; Inwerkingtreding : 04-08-1991; Errata B.St. 04-09-1991, blz. 19216.> Bijlage IV.
Metingen voor het verwijderen van de uitrusting voor collectieve bescherming bedoeld bij artikel 148decies 2.5.9.3.2., 4°, c.
De metingen die worden uitgevoerd om te beslissen of de uitrusting voor collectieve bescherming mag afgebroken worden mogen slechts gebeuren wanneer de werkzone droog is en vrij van zichtbare resten van asbest of asbesthoudend materiaal.
De filterhouders moeten aangebracht worden op een hoogte tussen 1 à 2 meter boven de vloer en verspreid over de hele werkzone.
De filterhouders moeten naar beneden gericht zijn.
In verticale ruimten met belangrijke afmetingen (bijvoorbeeld kokers, liftkooien, enzovoort) moeten de filterhouders geplaatst worden op een voor de werknemers representatieve blootstellingshoogte.
Er moeten ten minste twee monsters genomen worden, tenzij het volume van de werkzone minder dan 10 kubieke meter bedraagt, in welk geval één monster volstaat.
Het minimum aantal monsters wordt bepaald door het geheel getal dat juist lager is dan het resultaat van de berekening overeenkomstig de volgende formule :
A1/3-1. <Resultaat van de aftrekking van 1 van de derdemachtswortel van A. Nota van Justel.>
A wordt als volgt bepaald :
1. wanneer de werkzone lager is dan 3 meter, of in de werkzones die hoger zijn maar waar de blootstelling normalerwijze alleen op grondniveau gebeurt, dan is A de oppervlakte van werkzone uitgedrukt in vierkante meters;
2. In de andere gevallen is A één derde van het volume van de werkzone uitgedrukt in kubieke meters.
Wanneer binnen de werkzone grote voorwerpen aanwezig zijn (zoals ketels) dan mag hun volume van het totale volume van de werkzone afgetrokken worden.
(De formule heeft geen theoretische betekenis maar is een vuistregel die cijfers van een juiste omvang oplevert).
De persoon die instaat voor het plannen van de metingen kan oordelen dat meer monsters nodig zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een werkzone duidelijk onderverdeeld is, bijvoorbeeld wanneer een ganse verdieping van een gebouw de werkzone vormt, met daarin verschillende kamers.
Voorbeelden van het aantal te nemen monsters bij gebruik van de hierboven vermelde formule :

Oppervlakte van Volume van Minimum aantal
de werkzone of de werkzone monsternemingen
in m2 in m3
10 1
50 150 2
200 600 4
500 1.500 6
1.000 3.000 9
5.000 15.000 16
10.000 30.000 20

De minimum monsternemingsduur bedraagt vier uur en het minimaal aangezogen volume bedraagt 0,48 kubieke meter.
Referenties : MDHS 39/3 (Asbestos fibres in air).
Health and Safety Executive (Verenigd-Koninkrijk).
Art. N5*. <Zie nota's onder TITEL> Bijlage V. <Ingevoegd bij KB 1991-09-26/38, art . 7, Inwerkingtreding : 1991-11-14> - Aanwijzingen voor de metingen van het geluid bedoeld in artikel 148decies 2.1. a) 3.1.
A.1. Algemeen :
De in artikel 148decies 2.1. a) 3.1. omschreven grootheden worden :
- hetzij rechtstreeks gemeten door integrerende geluidsniveaumeters;
- hetzij berekend uit de gemeten geluidsdruk en blootstellingsduur.
De metingen kunnen worden verricht op de plaats(en) die een werknemer tijdens de arbeid inneemt, of met behulp van op de persoon van de werknemer bevestigde instrumenten.
Plaats en duur van de metingen moeten van dien aard zijn dat de blootstelling aan geluid gedurende de dagelijkse werktijd kan worden bepaald.
2. Apparatuur.
2.1. Indien gebruik wordt gemaakt van integrerende geluidsniveaumeters die een gemiddelde waarde aangeven, moeten deze voldoen aan de eisen van de norm IEC 804.
Indien gebruik wordt gemaakt van geluidsniveaumeters, moeten deze voldoen aan de eisen van de norm IEC 651. De voorkeur dient te worden gegeven aan apparaten die zijn uitgerust met een overbelastingsindicator.
Indien het opnemen van signalen op een band onderdeel van de meetmethode vormt, dient bij de analyse van de gegevens rekening te worden gehouden met mogelijke fouten tengevolge van het opnemen en het weergeven.
2.2. Een apparaat dat wordt gebruikt om rechtstreeks de maximale waarde (piekwaarde) van de niet gewogen momentane geluidsdruk te meten, dient een inschakeltijdconstante te hebben van niet meer dan 100 us.
2.3. De gehele apparatuur moet op gezette tijden in het laboratorium worden geijkt.
3. Metingen.
3.1. Aan het begin en aan het einde van elke meetdag moet ter plaatse een verificatie plaatsvinden.
3.2. De geluidsdruk moet bij voorkeur worden gemeten in een niet-gestoord geluidsveld op de arbeidsplaats (dat wil zeggen bij afwezigheid van de betrokken persoon), met een microfoon op de plaats(en) die normaliter wordt (worden) ingenomen door het sterkst blootgestelde oor.
Indien de aanwezigheid van de betrokken persoon vereist is :
- moet de microfoon op zodanige afstand van het hoofd worden aangebracht dat de effecten van diffractie en afstand op de gemeten waarde zoveel mogelijk worden beperkt (0,1 m is een geschikte afstand);
- wanneer de microfoon zeer dicht bij het lichaam moet worden geplaatst, moeten de nodige aanpassingen worden aangebracht opdat op er een drukveld wordt vastgesteld dat gelijkwaardig is aan het ongestoorde drukveld.
3.3. In het algemeen zijn de wegingen in de tijd " S " en " F " geldig zolang het meettijdinterval groot is ten opzichte van de tijdconstante van de gekozen weging, maar zij zijn niet geschikt voor het bepalen van LAeq, Te wanneer het geluidsniveau zeer snel fluctueert.
3.4. Indirecte metingen van de blootstelling.
Het resultaat van de directe metingen van LAeq, Te kan worden benaderd wanneer de blootstellingsduur bekend is en er duidelijk te onderscheiden geluidsdrukniveaus worden gemeten; een steekproef en een statistische verdeling kunnen nuttig blijken.
4. Nauwkeurigheid van de geluidsmetingen en van de vaststelling van de blootstelling.
De soort apparatuur en de standaardafwijking van de resultaten zijn van invloed op de nauwkeurigheid van de meting. Bij het vergelijken met een geluidslimiet geeft de meetnauwkeurigheid het gebied van de afgelezen waarden aan waarbinnen geen geslissing over de overschrijding kan worden genomen; indien geen beslissing kan worden genomen, moet de meting met een grotere nauwkeurigheid worden herhaald.
Met de metingen met de grootste nauwkeurigheid is het in alle gevallen mogelijk een beslissing te nemen.
B. Metingen van korte duur met eenvoudige geluidsniveaumeters voldoen geheel wanneer werknemers op een vaste plaats steeds dezelfde werkzaamheden verrichten waarbij gedurende de gehele werkdag globaal dezelfde geluidsniveaus in een breed frequentiegebied worden veroorzaakt. Wanneer echter de geluidsdruk, waaraan een werknemer is blootgesteld, onderhevig is aan fluctuaties over een breed gebied van geluidsniveaus en/of aan fluctuaties met een onregelmatig tijdsverloop, wordt het steeds gecompliceerder de dagelijkse persoonlijke blootstelling van een werknemer aan geluid te bepalen; de nauwkeurigste methode is dan, de blootstelling gedurende de gehele werktijd te meten met behulp van een integrerende geluidsniveaumeter die een gemiddelde waarde aangeeft.
Wanneer een integrerende geluidsniveaumeter conform de norm IEC 804 (die geschikt is voor het meten van het continu equivalente geluidsdrukniveau van impulsgeluiden) ten minste voldoet aan de spcificaties van type 1, kort te voren naar behoren is geijkt in een laboratorium en de microfoon juist is geplaatst (zie punt A.3.2.), kan aan de hand van de resultaten, behoudens uitzonderingsgevallen, worden beslist of een gegeven blootstelling is overschreden (zie punt A.4.), zelfs in ingewikkelde situaties; deze methode kan dus algemeen worden toegepast en kan als referentiemethode worden gebruikt.
Onderafdeling II _ Individuele beschermingsmiddelen <KB 23-05-1972, art. 3>
Art. 149. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
A. (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
Art. 150. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
B. Bescherming tegen risico's voor ziekten met uitzondering van de aandoeningen te wijten aan schadelijke uitstralingen, aan hevig geluid of aan trillingen.
Art. 151. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 152. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 153. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 154. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 155. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
C. Bescherming tegen de risico's voor ziekten te wijten aan de schadelijke uitstralingen.
Art. 156. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
D. Bescherming tegen de risico's voor ziekten veroorzaakt door intens gerucht of door trillingen.
Art. 157. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
E. Bescherming tegen de risico's voor ongeval.
Art. 158. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158bis. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158ter. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158quater. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158quinquies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 158sexies. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 159. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
Art. 160. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
(NOTA : In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, blijven de artikelen 160 en 161 van het A.R.A.B. van toepassing op de P.B.M. die voor 30 juni 1995 op de markt werden gebracht en die niet voorzien zijn van de CE-markering, evenals de P.B.M. die na 30 juni 1995 op de markt worden gebracht en waarop geen koninklijk besluit tot omzetting van een communautaire richtlijn inzake het ontwerp en de constructie van P.B.M. van toepassing is.)
<KB 18-02-1960, art. 16> De bij bovenstaande artikelen 150 tot 158quinquies voorgeschreven individuele beschermingsmiddelen moeten, in elk geval, van een model, type of samenstelling zijn welke aangepast zijn aan de aard der bewerkingen en aan de bijzondere kenmerken der schadelijke of kwetsende agentia, zodat zij de werknemers zo rationeel en zo doelmatig mogelijk beschermen tegen de agentia en vermijden dat die middelen oorzaak van ongevallen kunnen zijn.
De kledingstukken, hoofddeksels, schorten, schoeisels, handschoenen, wanten en andere voorwerpen of toestellen voorzien in bovengemelde artikelen moeten stevig gemaakt, door middel van stoffen of materiaal van goede kwaliteit en zo weinig mogelijk gevoelig voor de inwerking van de agentia waarmee zij in contact komen, ten einde voldoende waarborg te bieden op gebied van weerstand tegen slijtage, tegen het scheuren, tegen stoten of tegen invreting.
Deze individuele beschermingsmiddelen moeten bovendien aan onderstaande bijzondere voorwaarden voldoen:
A. (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>
B. Beschermingskledij
Onverminderd de bepalingen van artikel 37, waarvan in geen geval mag worden afgeweken, moet de beschermingskledij in elk geval aangepast zijn aan de voorwaarden waarin de bewerkingen plaatshebben en aan de aard van het schadelijk agens in kwestie.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het contact met vochtige of doorweekte wanden in de rioleringen, kuilen, welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken en ander soortgelijke plaatsen, zal naargelang van de noodwendigheden, bestaan in hetzij een jas, hetzij een broek en een jas hetzij een overall, alle gemaakt van een zelfstandigheid die voldoende ondoordringbaar en weerstandbiedend is.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die buiten tewerkgesteld zijn en blootstaan aan de regen moet ondoordringbaar zijn en gemaakt van een weefsel of een stof die doeltreffend het indringen van water weren. Zij moet eveneens zoveel mogelijk bescherming bieden tegen uitzonderlijke koude.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die in koelkamers worden tewerkgesteld moet aldus zijn opgevat en van zulkdanige stoffen zijn gemaakt dat zij de werknemers volledig en doeltreffend tegen koude vrijwaart.
De beschermingskledij bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan risico's voor besmetting door radioactieve substanties moet gemaakt zijn van een stof of weefsel die voldoende dicht zijn en waarin de stofdeeltjes van deze substanties niet kunnen doordringen.
C. Beschermingshoofddeksel
(Het beschermingshoofddeksel is, in elk geval, aangepast aan de omstandigheden waarin de bewerkingen plaats vinden en aan de aard van het betrokken schadelijk of kwetsend agens.) <KB 30-10-1972, art. 3>
Het hoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op hoofd of op de schouders, van vleeskwartieren, van huiden of andere onbereide produkten afkomstig van het slachten van dieren, van balen niet ontsmette lompen of van dierlijke stoffen die besmettende kiemen kunnen inhouden moet bestaan in een kap met nekbedekking die zich, indien nodig, uitstrekt over de schouders en de rug. Die kap en die nekbedekking moeten gemaakt zijn van een weefsel of stof die voldoende ondoordringbaar en weerstandbiedend zijn.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld aan het vervoer, op hoofd of op de schouders, van zakken of pakken met andere om het even welke produkten of stoffen moet, in elk geval, zodanig zijn opgevat dat het ten beste aan het gesteld doel beantwoordt. In de mate van het nodige moet het verlengd worden door eenzelfde nekbedekking, en, zoals deze laatste, dezelfde waarborgen bieden wat de ondoordringbaarheid en het weerstandsvermogen betreft.
Bij het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers tewerkgesteld in de riolen, kuilen, kelders welputten, regenputten, kuipen, vergaarbakken en andere soortgelijke plaatsen die bevuild zijn door ophopingen of resten van om het even welke stoffen, of die door ongedierte geplaagd zijn, behoort een nekbedekking telkens de werkvoorwaarden zulks nuttig maken.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers die buiten zijn tewerkgesteld en aan regen of aan uitzonderlijke temperaturen zijn blootgesteld moet aan de omstandigheden en aan de aard van de weersgesteldheid worden aangepast. Indien het tegen de regen moet beschermen, moet het ondoordringbaar zijn of gemaakt zijn van een weefsel of een stof die doeltreffend het indringen van water beletten. Indien het tegen zonnestralen moet beschermen moet het zodanig zijn opgevat dat het gans het hoofd en de nek vrijwaart.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de in koelkamers tewerkgestelde werknemers moet van een warm weefsel gemaakt zijn en toelaten zowel de oren als de schedel en het voorhoofd te beschermen.
Het beschermingshoofddeksel bestemd voor de werknemers die aan uitwasemingen van radioactief stof of rook zijn blootgesteld moet gemaakt zijn van een stof of weefsel die voldoende dicht zijn waarin de stofdeeltjes van dat stof of van die rook niet kunnen doordringen. Dit hoofddeksel moet de vorm hebben van een kap of van een hoofdhulsel dat het hoofd volledig omsluit indien dit laatste aan projecties of aan spatten van vloeibare radioactieve substanties inhoudende stoffen is blootgesteld.
De helm bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan het vallen van stenen, van materialen of van diverse brokstukken moet van licht metaal zijn, van leder of van om het even welke andere stof met evenveel weerstandsvermogen en hardheid. Langs de binnenkant moet een voldoende soepele voering aangebracht, zodat hij juist en zonder hinder aan het hoofd kan aanpassen. Deze voering moet eveneens op zulkdanige wijze opgevat dat zij op doeltreffende wijze de kracht der stoten die de helm krijgt breekt.
In de andere gevallen moet het hoofddeksel bestaan in een mutsje van dicht weefsel.
De helm of de kap van de beschermingsademhalingstoestellen vervangen het beschermingshoofddeksel naar de zin van de bepalingen van deze afdeling onder de voorwaarde dat zij, in elk geval, met evenveel zekerheid doeltreffend zijn tegen het schadelijk of kwetsend agens.
D. Beschermingsschort
Het beschermingsschort bestemd om te vermijden dat de kledij die er onder wordt gedragen nat wordt gemaakt door vloeibare of vochtige stoffen, of bevuild door rotte of besmettelijke stoffen of door vuilnis, moet van rubber zijn of van gelijk welke andere stof die minstens even ondoordringbaar is.
Het beschermingsschort bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan de mechanische beweegkracht van sommige weggeslingerde stoffen zoals weggeslingerde korrels voor zandstraling of ontzanding, moet van leder zijn of van een andere stof die even weerstandbiedend is.
Het beschermingsschort bestemd voor de aan gloeiende projecties blootgestelde werknemers moet van amiant zijn of van een andere geschikte, niet ontvlambare en zeer slecht brandende stof, zoals leder.
Die schorten moeten bestaan in een borst- en een onderstuk die samen een geheel vormen. Zij moeten volledig de borst en, daaronder tot ongeveer halverwege de benen, gans de voorkant van het lichaam bedekken over een zulkdanige breedte dat de heupen en de zijkanten der dijen beschut zijn.
Het schort voor bescherming tegen de ioniserende uitstralingen zoals Röntgenstralen en de uitstralingen van de radioactieve stoffen moet volledig de sleutelbeenderen, de schildklier in de in artikel 156 b), vijfde lid, bedoelde gevallen, het borstbeen), en het voorste gedeelte van de borstkas bedekken en, daaronder, gans het lichaam omhullen tot minstens 40 centimeter onder het middel. Dit schort moet van loodhoudend rubber zijn of van elke andere stof die minstens evengoed de bovengenoemde ioniserende uitstralingen opslorpt. Het moet een minstens even goede bescherming tegen deze uitstralingen waarborgen als een loodlaag van 0,50 millimeter. <KB 1990-04-09/32, art. 2, 025; Inwerkingtreding : 1990-05-13>
E. Beschermingsschoeisel
Het beschermingsschoeisel moet bestaan in laarzen, schoenen of klompen, naargelang van de aard van het verricht werk en van de praktische behoeften. Dit schoeisel zal van rubber zijn, van leder of van elke andere stof die minstens even ondoordringbaar is.
De klompen mogen evenwel van hout zijn telkens de ondervinding heeft uitgewezen dat zij een voldoende bescherming van de voeten tegen de vloeistoffen, het slijk of andere vochtige stoffen kunnen verwezenlijken.
Indien de omstandigheden het vergen moeten de laarzen van dijstukken voorzien zijn die er een geheel mee vormen.
Het beschermingsschoeisel bestemd voor de werknemers die in de koelkamers zijn tewerkgesteld moet de voeten doeltreffend tegen de koude vrijwaren.
Het beschermingsschoeisel tegen de radioactieve stoffen moet van een ondoordringbare en gemakkelijk wasbare stof zijn.
F. Beschermingshandschoenen, -wanten, -handjes, -beenbekleedsels en -slobkousen
De beschermingshandschoenen en -wanten moeten de vingers, de handen en de polsen volledig en hermetisch omsluiten. Er moeten handboorden of, desnoods, mouwen aan vast zijn die zo lang zijn als nodig om de voorarm en de arm doeltreffend te beschermen tegen het schadelijk of kwetsend agens.
De handschoenen en wanten voor bescherming tegen de werking van giftige, bijtende, prikkelende of radioactieve stoffen, tegen besmette dieren, tegen krengen, afval van dieren of dierlijke stoffen die niet voor het gebruik geschikt zijn, en tegen alle voorwerpen of stoffen die besmettende kiemen kunnen inhouden (vuil linnen, lompen om niet ontsmette oude kledingstukken, slijk, vuilnis, vuil water, afvalstoffen, enz.) moeten van rubber zijn of van elke andere stof waarvan men zeker is dat zij minstens even ondoordringbaar en duurzaam is. De opening van hun handboord of mouw moet zo hermetisch mogelijk om de voorarm of arm sluiten.
De beschermingshandschoenen en -wanten bestemd voor de in de koelkamers tewerkgestelde werknemers moeten de handen tegen de koude vrijwaren.
De handschoenen en wanten ter bescherming tegen de ioniserende uitstralingen zoals de Röntgenstralen en de uitstralingen van de radioactieve stoffen moeten voorzien zijn van handboorden die minstens de helft van de voorarm omhullen. Zij moeten van loodhoudend rubber zijn of van elke andere stof die minstens evengoed de bovengenoemde ioniserende uitstralingen opslorpt. Zij moeten tegen deze laatste een bescherming bieden die minstens gelijk is aan deze die verzekerd wordt door een loodlaag van 0,33 millimeter.
Deze handschoenen en wanten ter bescherming tegen de ioniserende uitstralingen moeten langs de binnenkant gevoerd worden met een weefsel of met gelijk welke andere stof die de eigenschap bezit de secondaire uitstralingen die van deze handschoenen of wanten uitgaan op te slorpen.
De handschoenen en wanten ter bescherming tegen de mechanische beweegkracht van sommige weggeslingerde stoffen zoals weggeslingerde korrels voor zandstraling of ontzanding, of tegen de uitwerking van niet ioniserende uitstralingen zoals de ultraviolette stralen moeten van leder, van een speciaal weefsel of van om het even welke andere geschikte stof zijn.
De beschermingshandschoenen, -wanten en -handjes bestemd voor de werknemers die scherpe, snijdende, stekende, brandende of bijzondere ruwe voorwerpen of materialen manipuleren moeten, in elk geval, gemaakt zijn van een weefsel, van leder of van andere stoffen die een zo groot mogelijke weerstand bieden aan het betrokken kwetsend of schadelijk agens, zodat alle nodige veiligheid verzekerd is voor de werknemers.
De beschermingsbeenbekleedsels en -slobkousen bestemd voor de werknemers die blootgesteld zijn aan de mechanische beweegkracht van de projecties, moeten van leder zijn of van elke andere stof met een minstens even goed weerstandsvermogen.
De beschermingsbeenbekleedsels en -slobkousen bestemd voor de aan gloeiende projecties blootgestelde werknemers moeten van amiant zijn of van een andere geschikte, niet ontvlambare en zeer slecht brandende stof, zoals leder.
G. Zalven en andere dermatologische beschermingsbereidingen
De samenstelling van deze bereidingen moet, in elk geval, bepaald worden door de arts die aan de onderneming, aan de dienst of aan de instelling is verbonden met het oog op het uitoefenen van de gezondheidscontrole over het personeel overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 104 tot 148 of, bij ontstentenis van zulke dokter, door de inspecteur-geneesheer van de arbeid.
Deze bereidingen moeten worden uitgereikt in potten, tuben of andere geschikte recipiënten gemaakt van een stof die ze niet kan ontaarden of bevuilen en die hermetisch kunnen sluiten. Deze potten, tuben of andere recipiënten moeten individueel zijn.
Deze uitreiking mag evenwel gedaan door middel van toestellen voor gemeenschappelijk gebruik indien de werkingsvoorwaarden ervan elke besmettingsmogelijkheid voor de bovengenoemde bereidingen uitsluiten.
H. Beschermingsbrillen en aangezichtsschermen
1° De beschermingsbrillen en de aangezichtsschermen moeten volledig gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen of materialen. Deze toestellen mogen bovendien niet brandbaar zijn als zij aan een intense warmte of aan projecties van gloeiende stoffen moeten blootgesteld zijn.
Het montuur van de beschermingsbrillen moet juist passen op de vorm van het aangezicht en mag langs de kant van dit laatste, geen uitsteeksels, ruwigheden of oneffenheden vertonen die verwondingen of huidaandoeningen zouden kunnen teweegbrengen. Het moet bovendien zodanig opgevat dat het gemakkelijk kan gedragen worden.
Voor de werknemers die een bril met correctieglazen dragen, moet de beschermingsbril boven de andere kunnen gedragen, zonder de stand ervan te wijzigen, ofwel moet hij voorzien zijn van glazen die terzelfder tijd de nodige bescherming en de optische correctie der ogen verzekeren, of van correctieglazen die onder de beschermingsglazen zijn gemonteerd.
2° De glazen van de beschermingsbrillen moeten minstens 38 millimeter meten in de hoogte en minstens 44 millimeter in de breedte. Zij moeten van glas zijn of van elke andere geschikte vervangingsstof. Zij moeten vlak of bol zijn en moeten, in elk geval, de nodige weerstand en optische eigenschappen bieden. Zij mogen geen enkele kras, geen enkele onvolmaaktheid vertonen en moeten van weerskanten zorgvuldig gepolijst zijn. Indien zij op generlei wijze het gezicht moeten verbeteren, moeten de zijden streng evenwijdig zijn. Zij moeten kleurloos en goed doorzichtig zijn, tenzij zij bestemd zijn om schadelijke uitstralingen te weerhouden. Zij moeten volkomen helder zijn.
Deze glazen mogen bestaan uit verscheidene boven elkaar geplaatste schijven, onder de voorwaarde dat elke dezer voldoet aan de eisen die hierboven worden bepaald voor de glazen van één stuk.
De invatting van deze glazen moet streng aansluitend zijn.
3° De gekleurde glazen of deze van speciale samenstelling bestemd om de ogen tegen de schadelijke uitstralingen te beschermen moeten aan onderstaande bijzondere voorwaarden voldoen:
a) Bescherming tegen infra-rode, ultraviolette en fel lichtende stralen, inzonderheid bij metaallassen of -snijden door middel van de elektrische lichtboog of van de brander, bij het onderzoek van ovens of van witgloeiende stoffen, of bij het laden en lossen van smeltovens:
van deze glazen moet de doeltreffendheid, wat het opslorpingsvermogen van de infra-rode en ultraviolette stralen betreft, in elk geval erkend zijn. Zij moeten eveneens in de mate van het wenselijke de schittering van de lichtbron beperken;
de glazen der brillen bestemd voor de werknemers die tewerkgesteld zijn in de omgeving der plaatsen waar las- of snijwerken met de elektrische lichtboog worden verricht moeten gekleurd zijn zodanig dat de hevigheid van het licht voldoende wordt getemperd en moeten in de nodige mate de infra-rode en ultraviolette stralen weerhouden;
b) Bescherming tegen de Röntgenstralen en de uitstralingen der radioactieve stoffen:
de glazen moeten op zijn minst dezelfde bescherming bieden als een laag lood van 1 millimeter.
c) Bescherming tegen de zonnestralen ingeval de ogen blootgesteld zijn aan het stof van pek of van andere zelfstandigheden die eenzelfde prikkelende werking als pek uitoefenen op deze organen:
de glazen moeten zo volkomen mogelijk het doordringen van ultraviolette stralen beletten en moeten zodanig gekleurd zijn dat het rechtstreeks zonlicht voldoende wordt getemperd.
4° Wanneer de beschermingsbrillen er toe bestemd zijn om de ogen te vrijwaren tegen zijdelingse projecties van zelfstandigheden of tegen stof, gas, dampen, rook of nevels die prikkelend blijken voor deze organen, moeten de ringen waarin de glazen ingevat zijn achter- en zijwaarts verlengd zijn door kleppen en schermen, zodat een montuur wordt gevormd waarvan de randen overal het aangezicht raken. Indien het schadelijk of kwetsend agens bestaat in weggeslingerde zelfstandigheden of in grof stof mogen in deze kleppen en schermen verluchtingsopeningen aangebracht zijn, onder de voorwaarde evenwel dat deze openingen op zulkdanige wijze zijn opgevat en aangebracht dat zij deze zelfstandigheden of grof stof niet doorlaten. Indien het schadelijk agens bestaat uit fijn stof, gassen, dampen, rook of nevels die prikkelend zijn voor de ogen mogen in deze kleppen en schermen geen verluchtingsopeningen aangebracht zijn. In dit laatste geval moet de bril hermetisch aan het aangezicht sluiten en de ogen volledig afzonderen van de omgevende bezoedelde atmosfeer. De nodige schikkingen moeten worden genomen om te vermijden dat zich damp vastzet op de glazen van deze hermetische brillen.
De beschermingsbrillen bestemd voor de werknemers tewerkgesteld in de omgeving van de plaatsen waar las- of snijwerken met de elektrische lichtboog worden uitgevoerd moeten eveneens voorzien zijn van zijdelingse kleppen en schermen om zodoende de uitstralingen die van bezijden komen te beletten de ogen te bereiken.
5° De schermen ter beschutting van de ogen, die aan het aangezicht zijn aangepast zoals de beschermingsbrillen, worden met deze laatste gelijkgesteld en moeten op elk gebied dezelfde waarborgen bieden.
De aangezichtsschermen moeten op zulkdanige wijze zijn opgevat dat zij het hoofd van de werknemers zoveel mogelijk volledig afschermen ten opzichte van de plaats waar het schadelijk of kwetsend agens zijn oorsprong vindt.
Wanneer deze schermen bestemd zijn om dezelfde rol te vervullen als de beschermingsbrillen, moeten zij, in elk geval, op gebied van doeltreffendheid, dezelfde waarborgen bieden als deze laatste, inzonderheid wat het weerstandsvermogen en de optische kwaliteit van hun glazen, alsmede het opslorpingsvermogen van deze glazen ten opzichte van de schadelijke uitstralingen betreft. De nuttige oppervlakte van hun venster moet zo groot zijn als wenselijk.
I. Ademhalingstoestellen
1° Voor de toepassing van deze afdeling moet worden verstaan door:
Masker: een gezichtsbedekking bestemd om de ademhalingsopeningen en, in voorkomend geval, de ogen af te zonderen van de omgevende bezoedelde lucht. Als deze bedekking uitsluitend de ademhalingsopeningen afzondert, d.w.z. alleen de neus en de mond, wordt het halfmasker genoemd; als het, benevens deze openingen, eveneens de ogen afzondert wordt het aangezichtsbedekking genoemd.
Om de werknemer die het moet dragen toe te laten gezonde lucht in te ademen, is dit masker voorzien van een of meer instrumenten om de omgevende bezoedelde lucht te zuiveren, of verbonden met een bron van verse lucht genomen buiten de omgevende atmosfeer of met een niet van deze atmosfeer afhankelijke bron die lucht of met zuurstof verrijkte lucht levert.
Bij sommige ademhalingstoestellen is het halfmasker vervangen door een neusnijper en een monddop.
Hoofdhulsel: een omhulsel dat minstens volledig het hoofd en de hals bedekt en bestemd is om ze af te zonderen van de omgevende lucht. Het gedeelte van dit omhulsel dat het hoofd bedekt heeft gewoonlijk de vorm van een helm of van een stormhoed.
De ademhalingsmogelijkheid waarover de werknemer binnenin dit hoofdhulsel moet beschikken wordt verwezenlijkt door een systeem van toevoer van verse lucht genomen buiten de omgevende atmosfeer of van toevoer van lucht of van met zuurstof verrijkte lucht geleverd door een niet van dit midden afhankelijke bron.
Stofmasker: een masker voorzien van een filter die geschikt is om vaste bestanddelen (om het even welke stofdeeltjes) of vloeibare bestanddelen (bij voorbeeld fijne druppeltjes voorkomend van het verstuiven van verf of van produkten voor insectenverdelging door middel van pneumatische toestellen) te weerhouden.
Indien de bestanddelen vloeibaar zijn, bepaalt de doeltreffendheid van bovenbedoeld masker zich tot het weerhouden van deze bestanddelen zoals bedoeld.
Gasmasker: een masker voorzien van een filterpatroon of van een filterdoos welke een filter bevatten die door physische of chemische actie geschikt zijn om meerdere gassen of dampen van bepaalde soort te weerhouden.
De filters die geschikt zijn om verschillende gassen of dampen te weerhouden noemt men "polyvalente".
Gemengd masker: een masker waarvan het filtertoestel terzelfdertijd een stof- en een gasfilter bevat, zodat het zowel tegen stof als tegen gassen of dampen kan worden aangewend.
Deze twee filters kunnen zelfstandig zijn of zich samen in een zelfde filterpatroon of -doos die dan "gemengd" wordt genoemd, bevinden.
(Masker met toevoer van lucht: een masker waar ademlucht wordt ingebracht door middel van een toevoerslang die bedoelde lucht opvangt aan een daartoe geschikte bron. Deze lucht komt vrij in het masker louter door de gewone ademhalingsbewegingen van de persoon of wordt er naar gevoerd door middel van een compressor, een blaastoestel, een ventilator, een luchtpomp, enz.) <KB 29-7-1963, art. 6, 1°>
In het eerste geval wordt het masker genoemd "met toevoer van vrije lucht" of "met toevoer van lucht zonder druk"; in het tweede geval "met toevoer van perslucht".
De uitgeademde lucht wordt niet opnieuw in de ademhalingskring opgenomen, maar volledig in de omgevende atmosfeer weggeleid.
(Onafhankelijk masker: masker waarvan de voeding wordt verzekerd door flessen met perslucht, met door zuurstof verrijkte perslucht of met geperste zuurstof, of door een produkt dat zuurstof afgeeft; die flessen of het toestel waarin het produkt steekt worden doorgaans op de rug gedragen door degene die het masker gebruikt.) <KB 29-07-1963, art. 6, 2°>
Dit masker wordt genoemd "met gesloten omloop" of "met open omloop" naargelang de uitgeademde gassen al dan niet opnieuw in de ademhalingsomloop worden ingeschakeld.
Het onafhankelijk masker met gesloten omloop wordt met zuurstof gevoed.
Door deze maskers komen de werknemers die ze dragen onafhankelijk te staan ten opzichte van het midden waarin zij zich bevinden.
Hoofdhulsel met toevoer van lucht: een hoofdhulsel waarvan de voeding op dezelfde wijze gebeurt als deze van het masker met toevoer van perslucht.
Onafhankelijk hoofdhulsel: een hoofdhulsel waarvan de voeding op dezelfde wijze gebeurt als deze van het onafhankelijk masker met open omloop.
De maskers en hoofdhulsels met luchttoevoer of onafhankelijke kunnen gebruikt worden tegen om het even welk stof, met inbegrip van nevels, aerosols en rook, alsmede tegen gassen en dampen.
2° De ademhalingstoestellen moeten van stevige constructie zijn, zodat zij dagelijks en zonder risico voor beschadiging kunnen gedemonteerd, gereinigd en ontsmet. Het gewicht van deze toestellen moet evenwel zoveel mogelijk beperkt worden.
Zij moeten gemaakt zijn van niet ontvlambare stoffen en, wat de gedeelten betreft die met het aangezicht in aanraking komen, van stoffen die bovendien geen prikkelingen veroorzaken.
De vrije rand van het masker mag geen uitsteeksels, ruwigheden of oneffenheden vertonen die verwondingen of huidprikkelingen kunnen veroorzaken. Het moet geschikt zijn van vorm en elasticiteit zodat het doelmatig op het aangezicht past doch zonder dat er voor de gebruiker een gevoel van overdreven drukking of andere onaangename gewaarwording uit voortvloeit.
3° Het systeem voor het bevestigen van het masker aan het hoofd moet op zulkdanige wijze zijn opgevat dat, wanneer het bevestigen behoorlijk is uitgevoerd, de bescherming van de gedeelten van het aangezicht verwezenlijkt door het masker volledig is en blijft, welke ook de bewegingen, verplaatsingen of inspanningen zijn die de werknemer normaal moet doen. De maskers met filter, de maskers met toevoer van vrije (niet geperste) lucht alsmede de onafhankelijke maskers met gesloten omloop moeten, onder dezelfde voorwaarden, een doeltreffende afsluiting van deze gedeelten verzekeren.
Het gedeelte van het hoofdhulsel dat het hoofd bedekt moet op zulkdanige wijze zijn opgevat dat het gemakkelijk op het hoofd kan bevestigd worden zonder dat het hinder berokkent. De lucht die deze toestellen voedt moet hen bereiken en zich er in verspreiden in omstandigheden die geen enkele onaangename gewaarwording veroorzaken.
De niet filtrerende gedeelten der maskers en de hoofdhulsels moeten volkomen ondoordringbaar zijn door stof, gassen of dampen.
4° De oogopeningen of het venster van het aangezichtsscherm of van het hoofdhulsel moeten er op volkomen sluitende wijze aan bevestigd of ingevest zijn. Evenzo moeten hun glazen hermetisch ingezet, zodat zij op geen enkele wijze lucht doorlaten.
De glazen der oogopeningen of van het venster van het aangezichtsscherm of van het hoofdhulsel moeten aan dezelfde voorwaarden van afmetingen, van weerstand en van optische kwaliteiten voldoen als deze voorzien onder littera H van dit artikel voor de glazen van de beschermingsbrillen of van de aangezichtsschermen. Zij moeten van het "onbreekbaar" of "veiligheids-" type zijn om te vermijden dat zij, door een schok, in zich verspreidende stukken breken zodat de omgevende bezoedelde lucht ongehinderd in het masker kan dringen.
Indien zij de ogen moeten beschermen tegen schadelijke uitstralingen, moeten zij dezelfde eigenschappen bieden als deze in hetzelfde geval voorzien voor de glazen van de bovenbedoelde brillen of aangezichtsschermen.
5° De onnutte ruimte van het masker, d.w.z. de ruimte tussen het aangezicht en de binnenkant van het masker moet zo klein mogelijk worden gemaakt.
Indien, ten einde de bezwaren opgeleverd door de onnutte ruimte te verhelpen, het masker voorzien is van een vals masker dat de mond en de neus verbindt met de openingen voor in- en voor uitademing, zal de ruimte begrepen tussen het aangezicht en de binnenkant van dit vals masker dat zich bepaalt bij deze openingen beschouwd worden als deze van bedoelde onnutte ruimte.
6° In geval van masker met filter moet de filter op zulkdanige manier zijn opgevat, geschikt en bevestigd dat geen enkele hoeveelheid van de door de werknemer ingeademde lucht, hoe klein zij ook weze, kan ontsnappen tijdens het doortrekken van de filter noch aan de werking eigen aan deze laatste. Het filtertoestel moet aan het masker gehecht zijn door een systeem dat alle waarborgen biedt op gebied van stevigheid, dichtheid en onmogelijkheid van toevallig loskomen. De met dit doel voorziene verbindingen, buisopeningen en buizen moeten langs de binnenkant een diameter van minstens 19 mm hebben.
In geval van masker of hoofdhulsel hetzij met toevoer van lucht, hetzij onafhankelijk, moeten de buizen waarlangs deze toestellen gevoed worden langs de ene kant met het masker en langs de andere kant met de bron die de lucht of de met zuurstof verrijkte lucht levert verbonden worden door een systeem dat dezelfde waarborgen biedt als deze bepaald bij voorgaand lid.
In geval van masker of hoofdhulsel met toevoer van lucht, hetzij onafhankelijk, moeten de buizen waaraan de drager wordt bevestigd op zulkdanige wijze zijn opgevat dat deze laatste, in geval van gevaar, zich er gemakkelijk en vlug kan van bevrijden.
Indien de lucht zonder druk wordt toegevoerd, d.w.z. uitsluitend mits de gewone ademhalingsbewegingen van de werknemer, moeten de verbindingen, buisopeningen en buizen waarlangs de lucht komt een diameter van minstens 2,5 cm hebben, en mag de lengte van de slang die het masker met luchtbron verbindt niet meer zijn dan 15 m.
7° De buigzame slangen waarlangs de maskers en hoofdhulsels gevoed worden moeten voldoende weerstandbiedend, soepel en elastisch zijn zodat zij zoveel als nodig en naar alle kanten kunnen gebogen worden, naargelang van de bewegingen en verplaatsingen van de werknemer, zonder dat deze kromming aanleiding geeft tot beschadiging of tot een vereniging van de slang die een overdreven belemmering van de ademhaling zou kunnen teweegbrengen.
8° (De maskers met filter alsmede de maskers met toevoer van vrije (niet geperste) lucht moeten van inademingsventielen, -schuiven of -kleppen voorzien zijn ten einde te vermijden dat de door de werknemer uitgeademde lucht opnieuw door de filter trekt of opnieuw terecht komt in de buis voor luchttoevoer, en van uitademingsventielen, -schuiven of -kleppen bestemd om te beletten dat de omgevende bezoedelde lucht in de ademhalingsorganen van de gebruiker dringt. Het mag echter wel dat de maskers met filter niet voorzien zijn van inademingsventielen, -schuiven of -kleppen indien het controleorganisme waarvan verder sprake, dat er mede is belast na te gaan of de ademhalingstoestellen voldoen aan de bij deze littera gestelde voorwaarden, oordeelt dat de afwezigheid van die ventielen, schuiven of kleppen niet van aard is de doelmatigheid van die maskers te schaden.) <KB 29-07-1963, art. 7>
Deze ventielen, schuiven of kleppen moeten voldoende dicht zijn welk ook het debiet zij van de door de werknemer in- of uitgeademde lucht; hun maaksel moet hun steeds feilloze en doelmatige werking verzekeren.
9° De maskers met toevoer van perslucht, de hoofdhulsels met toevoer van lucht, alsmede de onafhankelijke maskers en hoofdhulsels moeten voorzien zijn van een of meer openingen of ventielen voor de evacuatie van de uitgeademde of overtollig toegevoerde lucht (of lucht verrijkt met zuurstof). Het voedingssysteem van deze maskers of hoofdhulsels alsmede de gebruiksmodaliteiten van deze toestellen moeten, in elk geval, op zulkdanige wijze zijn opgevat dat de omgevende lucht op geen enkel ogenblik kan binnendringen langs de bovengenoemde openingen of ventielen, welke ook de snelheid zij van de toegevoerde luchtstroom.
De lucht waarmede de onafhankelijke maskers of hoofdhulsels of deze met luchttoevoer worden gevoed mag geen enkele onzuiverheid inhouden.
Met dit doel moet zij opgevangen worden op een gezonde plaats van de atmosfeer, beveiligd tegen elke oorzaak van bezoedeling, en geperst worden door een middel waarbij er geen dampen van olie of andere levensgevaarlijke uitwasemingen kunnen binnendringen.
Indien deze voorwaarden niet integraal kunnen nageleefd worden, moet zij volledig worden gezuiverd door een procédé dat de doeltreffendheid volkomen waarborgt.
Als zij te koud is moet een geschikt middel worden voorzien dat toelaat haar tot een voldoende warmte te brengen.
10° (De ademhalingstoestellen moeten daarenboven van een aangenomen type of model zijn.
Deze aanneming wordt verleend door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid of door dezes afgevaardigde, op overeenkomstig advies van met dit doel bevoegde organismen.
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid zal de voorwaarden voor deze aanneming alsmede de voorwaarden waaraan bovenbedoelde toestellen moeten beantwoorden om als van een aangenomen type of model te worden aangezien bepalen en zal die organismen aanwijzen.) <KB 25-08-1961, art. 1>
Art. 161. <Zie nota's onder TITEL> (opgeheven) <KB 1995-08-07/46, art. 17, 057; Inwerkingtreding : 25-09-1995>
(NOTA : In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, blijven de artikelen 160 en 161 van het A.R.A.B. van toepassing op de P.B.M. die voor 30 juni 1995 op de markt werden gebracht en die niet voorzien zijn van de CE-markering, evenals de P.B.M. die na 30 juni 1995 op de markt worden gebracht en waarop geen koninklijk besluit tot omzetting van een communautaire richtlijn inzake het ontwerp en de constructie van P.B.M. van toepassing is.)
<KB 29-07-1963, art. 8> § 1. (In geen geval mogen de ademhalingswegen van de werknemers worden beschermd tegen de inademing van stof, gas, dampen, rook of nevels, om het even welke, door middel van ademhalingstoestellen die niet zijn aangenomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 160, I, 10°.) <KB 10-02-1965, art. 4>
§ 2. (De volgende regels zullen worden nageleefd wat betreft de keuze van het type van ademhalingstoestel dat, al naargelang van de aard der verrichtingen, ter beschikking van de werknemers moet worden gesteld:) <KB 10-02-1965, art. 4>
1° moeten uitsluitend maskers met toevoer van lucht, onafhankelijke maskers, hoofdhulsels met toevoer van lucht of onafhankelijke hoofdhulsels zijn, de ademhalingstoestellen die bestemd zijn voor onderstaande verrichtingen te werk gestelde werknemers:
verrichtingen op om het even welke plaats waarvan men vreest dat de lucht er geen 17% zuurstof inhoudt;
verrichtingen waarbij in plaatsen zoals bedoeld in artikel 53 of in houders en tanks zoals bedoeld in artikel 625, moet worden binnengegaan of gebleven;
verstuiving door middel van een pneumatisch procédé op om het even welk voorwerp of welke stof, van verf, vernis, dekmiddelen of email, welke ook de samenstelling van die produkten is;
metalliseren van om het even welke stukken door middel van een pneumatisch procédé, welke ook het verstoven metaal of de verstoven metaallegering zijn;
2° moeten uitsluitend hoofdhulsels met toevoer van lucht of onafhankelijke hoofdhulsels zijn de ademhalingstoestellen bestemd voor de aan onderstaande verrichtingen te werk gestelde werknemers:
ontzanding, onder drukking, van gegoten stukken, met de handspuit;
bespuiten met zand of metaalgruis onder drukking van om het even welke stukken, voorwerpen of oppervlakten, met de handspuit;
3° moeten uitsluitend onafhankelijke maskers zijn met open omloop of filtermaskers voorzien van filterpatroon of -doos die geschikt is om koolmonoxyde op te houden, de ademhalingstoestellen die bestemd zijn om de werknemers te beschermen tegen dat gas in de inrichtingen voor het laden van kalkovens en andere ovens van soortgelijke structuur;
4° in de andere gevallen moet het gebruik van maskers of hoofdhulsels met luchttoevoer of van onafhankelijke maskers of hoofdhulsels verkozen worden boven dat van filtermaskers wanneer de aard of de technische voorwaarden van de verrichtingen zich er niet tegen verzetten
Art. 162. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> Het is de werknemers verboden te roken of gebruik te maken van schoonheidsmiddelen of blanketsels, terwijl zij bewerkingen verrichten waardoor zij blootgesteld zijn aan het bevuilen der handen door giftige stoffen zoals lood, kwik, loodcomponenten, kwikcomponenten, cadmiumcomponenten, fosforesters, enz., of door om het even welke produkten (verf, dekmiddelen, enz.), vloeistoffen, afval, residu's die giftige stoffen inhouden of door stoffen of voorwerpen die kunnen aangetast zijn door besmettende kiemen.
Hetzelfde verbod zal worden opgelegd aan de werknemers die blootgesteld zijn aan het contact met radioactieve stoffen, alsmede aan al de werknemers die, in lokalen waar radioactieve stoffen worden gemanipuleerd, gebruikt of ondergebracht, of in lokalen die door deze stoffen besmet zijn, tewerkgesteld zijn aan om het even welk werk of er moeten binnen zijn.
De ondernemingshoofden moeten voor de goede naleving van deze belangrijke prophylaxemaatregelen waken.
Art. 163. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> § 1. Alvorens de werknemers te werk te stellen aan werken waardoor zij risico's voor beroepsziekten (intoxicaties, huidaandoeningen, aandoeningen der ogen, aandoeningen der ademhalingswegen, ziekten veroorzaakt door de uitstralingen, besmettingen) of bijzondere ongevalrisico's kunnen lopen en voor welker uitvoering individuele beschermingsmiddelen voorgeschreven door deze afdeling te hunner beschikking moeten worden gesteld, moeten de werkgevers of de door deze laatsten aangewezen personen aan ieder van hen een individuele nota overhandigen met betrekking tot of hen onderhouden over de gevaren die de bewerkingen die zij zullen moeten uitvoeren bieden en hun wijzen op de regels die zij moeten in acht nemen om ze te vermijden.
Vervolgens, en zolang zij dezelfde bewerkingen verrichten, moeten de belanghebbende werknemers bij tussenpozen die niet langer dan één jaar mogen duren, een nieuw exemplaar van de nota ontvangen of moeten zij opnieuw over hetzelfde onderwerp toegesproken worden.
§ 2. Die nota moet opgesteld of de toespraak gehouden in de taal der personen tot dewelke zij gericht is, met nauwkeurigheid en duidelijkheid, zodat zij door al de betrokken werknemers kan worden verstaan. De bovengenoemde nota moet gedrukt of getypt zijn.
Voor het opmaken van de tekst van die nota of die toespraak, moet de werkgever beroep doen op het comité voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, of, bij gebreke daarvan, op de dienst voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, alsmede op de geneesheren die de gezondheidscontrole over zijn werknemers uitoefenen in toepassing van de artikelen 104 tot 148. Telkens de omstandigheden op het nut ervan zullen wijzen, verzoekt hij, met hetzelfde doel, om de tussenkomst van de inspecteur-geneesheer van de arbeid.
De inspecteurs-geneesheren van de arbeid mogen, telkens zij het noodzakelijk achten, die tekst doen wijzigen of aanvullen, of er een nieuwe opleggen.
§ 3. De nota of de uiteenzetting moeten op nauwkeurige wijze bepalen welke de betrokken schadelijke of kwetsende agentia zijn en moeten bondig de aard van de door deze laatste op het organisme uitgeoefende actie aanduiden. Zij zullen de nadruk leggen op de essentiële regels en op de verschillende bijzondere voorschriften die moeten worden nageleefd ten einde zich doeltreffend van deze actie te onttrekken, te weten, al naargelang van het geval:
het regelmatig en oordeelkundig gebruik van de door deze afdeling voorgeschreven individuele beschermingsmiddelen;
het gewetensvol in acht nemen van de elementaire zindelijkheidszorgen, vooral in geval van risico's voor bevuiling der handen door giftige stoffen, door radioactieve stoffen of door stoffen of voorwerpen die door besmettende kiemen kunnen aangetast zijn: niet eten en niet roken tijdens het werk, noch zonder vooraf met zorg de handen te hebben gewassen; niet drinken, tenzij na zich ervan te hebben overtuigd dat de handen en het recipiënt zuiver zijn; geen schoonheidsmiddelen of blanketsels gebruiken; de vingers noch om het even welk voorwerp aan de mond brengen;
het oordeelkundig gebruik van de gezondheidsinrichtingen (kleedkamers, lavabo's, stortbaden, badkuipen, eetplaatsen), overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 102 en 103;
de regelmatige en normale werking der toestellen voor het opzuigen van stof, rook, gassen of dampen, die best in gang worden gesteld vóór het werk wordt aangevangen en slechts stilgelegd na het beëindigen ervan;
de grootste mogelijke zindelijkheid tijdens het werk;
het regelmatig schoonmaken van de lokalen en van het materieel dat aangetast is door giftige, radioactieve, in staat van bederf verkerende of mogelijk besmettende kiemen inhoudende stoffen; het dagelijks wegruimen van fabricageafval of -resten;
het onmiddellijk aangeven van elk letsel, van elke prikkeling der huid of der slijmvliezen of van elk verdacht ongemak die zich voordoen;
het ontsmetten en onmiddellijk verbinden van elke verwonding, zelfs onaanzienlijke, ingeval stoffen die door besmettende kiemen kunnen aangetast zijn (behandeling van afval van dieren, van vuil linnen, enz.) worden gemanipuleerd;
het onmiddellijk aangeven van elke beschadiging aan de installaties voor stofopruiming of voor opzuiging der uitwasemingen;
de naleving van alle andere bijzondere voorschriften die door de bijzondere aard van de bewerkingen gerechtvaardigd zijn.
Art. 164. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> § 1. Al de individuele beschermingsmiddelen die door deze afdeling worden beoogd moeten bestendig in goede staat van gebruik worden gehouden. Zij moeten te gepasten tijde gereinigd, hersteld of vernieuwd worden.
Er moet heel in het bijzonder worden over gewaakt dat handschoenen of wanten met gaten of scheuren niet worden gebruikt om de huidweefsels te beschermen tegen de giftige, bijtende of prikkelende stoffen, de radioactieve stoffen, de uitstralingen, de in staat van bederf verkerende stoffen, of de besmettende kiemen. In gevallen als deze moet het gebruik, zelfs het kortstondig, van dergelijke handschoenen of wanten, verboden worden.
De reiniging, de controle en de herstelling der individuele beschermingsmiddelen moeten, zoveel mogelijk, worden toevertrouwd aan een dienst die met dit doel behoorlijk is uitgerust.
§ 2. De werkkledij en de beschermingsmutsen in geweven stoffen moeten zo dikwijls als nodig gewassen worden.
De beschermingskledij, hoofddeksels, handschoenen, wanten, schoeisels en schorten van rubber of van ondoordringbare stof moeten elke dag, op het einde van de werkdag, gespoeld en afgedroogd worden.
De lederen voorwerpen moeten, na gewassen te zijn, zorgvuldig worden gedroogd, ver van elke warmtebron.
Al de delen van de maskers, waarvan men de filter, indien deze bestaat, vooraf wegneemt, alsmede van de hoofdhulsels moeten volledig worden gereinigd zo dikwijls als het nodig is. Op het einde van elke werkdag moeten de gedeelten die door het ademen of het zweten werden bevuild, met zeepwater worden gereinigd en vervolgens gespoeld en afgedroogd.
§ 3. Tenzij het de werknemers opgelegd is elke dag, na het gebruik, de maskers af te geven aan de dienst waarvan hierboven sprake, moeten zij gedurende de tijd dat zij niet worden gebruikt, in een ondoordringbare, voldoende stevige en hermetisch sluitende doos of omslag worden geborgen.
In dezelfde voorwaarden moeten de brillen en de schermen voor ogenbescherming die zoals de eerstgenoemde op het aangezicht worden bevestigd doelmatig worden beschermd zodat hun glazen tegen alle risico's zijn gevrijwaard.
§ 4. De klederen, voorwerpen en toestellen voor individuele bescherming gedragen door de aan het contact met radioactieve stoffen blootgestelde werknemers moeten evenwel, na het werk, worden weggeborgen in een lokaal dat uitsluitend tot dat gebruik is voorbehouden en moeten toevertrouwd worden aan het toezicht door een persoon die goed op de hoogte is van al de maatregelen die in verband ermee moeten worden genomen.
De in voorgaand lid bedoelde werknemers moeten die beschermingsklederen -voorwerpen en -toestellen in dat lokaal wegbergen alvorens zij de lokalen der inrichting waar hun gevaarlijk werk wordt verricht verlaten.
Die klederen, voorwerpen en toestellen moeten regelmatig en zo dikwijls als de omstandigheden het vergen aan een controle worden onderworpen in zake de graad van contaminatie door bovengenoemde stoffen. Zij moeten te gepasten tijde ontsmet of vervangen worden.
Zij mogen alleen worden gereinigd, gedecontamineerd, nagezien of hersteld onder leiding van bovengenoemde persoon, in de onderneming zelf en mits zulkdanige voorzorgsmaatregelen te nemen dat zij niet op hun beurt een bron van contaminatie worden voor andere klederen, voorwerpen, toestellen of lokalen.
Als het verkieslijk wordt geacht deze door radioactieve stoffen gecontamineerde klederen, voorwerpen en toestellen weg te ruimen of te vernietigen, liever dan ze te decontamineren, moeten deze wegruiming en deze vernietiging plaats hebben volgens dezelfde methoden als deze van toepassing zijn voor de vaste radioactieve afval.
Art. 165. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> De kledij ter bescherming tegen de regen uitgezonderd moeten elk kledingsstuk, elk voorwerp of elk toestel voor individuele bescherming worden voorbehouden tot het uitsluitend persoonlijk gebruik door de werknemer waaraan zij werden afgegeven. Zij mogen niet achtereenvolgens door verschillende werknemers worden gebruikt tenzij zij, bij elke verandering van gebruiker, met zorg gereinigd, gedesinfecteerd en, in geval van mogelijke contaminatie door radioactieve stoffen, gedecontamineerd worden.
Art. 166. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> De reiniging en de desinfectie van de middelen voor individuele bescherming moeten er, naargelang van het geval, in bestaan ze gedurende minstens 10 minuten uit te koken en terzelfder tijd of daarop te wassen, hetzij door ze te wassen met een antiseptische oplossing, hetzij door ze te wassen en daarop te steriliseren door middel, bij voorbeeld, van een dampblad of van een stoomkoker.
De desinfectie door ze te wassen met een antiseptische oplossing moet worden verwezenlijkt in voorwaarden en door middel van produkten die op dat gebied alle waarborg bieden in zake doelmatigheid.
De decontaminatie van de individuele beschermingsmiddelen die door radioactieve stoffen zijn gecontamineerd moet door de meest geschikte methoden worden verwezenlijkt.
Art. 167. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> Onder geen voorwendsel mogen de werknemers de bij deze afdeling voorgeschreven individuele beschermingsmiddelen met zich naar huis nemen. Die beschermingsmiddelen moeten in de onderneming, dienst, inrichting of werf waar zij tewerkgesteld zijn blijven of er na de werkdag teruggebracht worden.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing;
1° op de werknemers die deel uitmaken van reizende ploegen of die tewerkgesteld zijn op ver van de ondernemingen, diensten, inrichtingen of werven waaraan zij verbonden zijn gelegen plaatsen en die uiteraard niet regelmatig komen na hun werkdag, voor zover de bewerkingen die deze werknemers verrichten geen risico's voor besmetting door radioactieve stoffen met zich brengen.
2° (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 3° tot 5°>
Art. 168. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> De werkgevers moeten op hun kosten instaan voor de levering aan de belanghebbende werknemers, het onderhoud in goede staat van gebruik, de reiniging, de desinfectie, de decontaminatie, de herstelling en de vernieuwing te gepasten tijde, van de bij deze afdeling voorgeschreven individuele beschermingsmiddelen.
(alinea opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 3° tot 5°>
Art. 169. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> De werkgevers moeten er voor zorgen dat de betrokken werknemers de individuele beschermingsmiddelen waarover zij overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling moeten beschikken regelmatig en rationeel gebruiken. ( (...) ).
Het is de werknemer verboden die middelen vrijwillig te beschadigen, te bevuilen of te verknoeien.
(alinea opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 3° tot 5°.>
Art. 170. <Zie nota's onder TITEL> <KB 18-02-1960, art. 16> De werknemers zijn er toe gehouden de individuele beschermingsmiddelen waarover zij krachtens deze afdeling moeten beschikken te gebruiken en zich te gedragen naar de instructies die hun in verband ermede worden gegeven.
BIJLAGE (opgeheven) <KB 31-01-1974, art. 7, 1°>

Wetgeving/ARAB/Titel II/H2/A3/index.htm